Benin en Tanzania bestrijden corruptie effectief
Dat blijkt uit onderzoek waarop Carolien Klein Haarhuis woensdag 11 mei in Utrecht promoveert. De zeven landen waarop het Wereldbank-programma zich richtte, waren Benin, Ethiopie, Ghana, Kenia, Malawi, Tanzania en Oeganda. De centrale vraag van Klein Haarhuis was in hoeverre het programma tot concrete verbeteringen in die landen heeft geleid. Ook wilde zij de oorzaken achterhalen van de opvallende verschillen in dat opzicht tussen de door haar onderzochte landen.
De promovenda constateert dat er veel haken en ogen zitten aan de succesvolle invoering van anticorrputiemaatregelen. Allereerst komt vaak maar een deel van het programma terug in nationale plannen. Slechts over een deel van die ‘papieren’ plannen wordt vervolgens daadwerkelijk gesproken, terwijl maar een klein deel leidt tot een formeel besluit.
Bénin en Tanzania lijken de meest ‘echte’ hervormers. In deze landen werden relatief veel en vergaande anticorruptiebesluiten genomen. In Malawi en Uganda bleven besluiten achterwege. In Ghana werden naar verhouding weinig besluiten genomen, maar de hervormingen daar waren wel tamelijk vergaand. In Ethiopië en Kenia werden juist veel besluiten genomen, maar die bleken weinig serieuze hervormingen met zich mee te brengen. Merkwaardig genoeg lijkt het programma in Kenia wel het meeste effect te hebben gehad op de publieke opinie en het openbare debat.
Volgens Klein Haarhuis kunnen de verschillen in effectiviteit van het programma in de deelnemende landen vooral verklaard worden uit verschillen in de politieke wil tot hervorming in die landen. Ook forse persoonlijke netwerken van de individuele deelnemers aan het programma en een grote mate van betrokkenheid van donorlanden zijn volgens de promovenda voorwaarden voor het voeren van een succesvol anticorruptiebeleid.
EH