In de bibliotheek: gedeelde afzondering

Terwijl ik van stad naar stad verhuisde was er altijd wel een plek waar ik me thuis voelde, zoals de plaatselijke bibliotheek of de universiteitsbibliotheek. Dat is immers de plek waar een schrijver mensen tegenkomt die in zijn werk geïnteresseerd zijn. In zijn vrije tijd strijkt hij neer bij het raam achter de muur van boeken die hij uit nieuwsgierigheid van de planken heeft gehaald.

Door andere auteurs te bezoeken keert de schrijver terug naar zichzelf en zijn eigen gedachtendomeinen en pakt hij de draad weer op van de stille, steeds maar doorgaande dialoog die hij houdt met de verkondigers van andere waarheden, die telkens in allerlei gedaanten verschijnen en met hem willen dansen, wat dan weer leidt tot nabijheid, of juist een verwijdering. Dit is de plek waar de schrijver zichzelf op de planken ziet staan, de goede en de slechte boeken, met alle omslagfoto's die van hem in de loop der tijd gemaakt zijn. Dit is wat hij is, of geworden is. Zijn levensjaren staan in het gelid, jaren waarin hij verschillende personen gestalte heeft gegeven. En als de schrijver zichzelf kan ontworstelen aan de ongepaste aandacht voor zijn eigen boeken, babbelt hij vrolijk met de bibliothecaressen, wier kennis hem soms angst aanjaagt. Midden in het enorme panorama, de jungle van catalogi, wordt zijn eigen naam steeds kleiner totdat die uiteindelijk bijna onzichtbaar is geworden.

Mensen hangen meestal niet de beest uit in een bibliotheek, gedragen zich doorgaans netjes; de meest ongetemde personen worden gewillige lammeren onder het strikte oog van de bibliothecaresse, die zelfs het minste gefluister niet kan goedkeuren. Zij is immers de priesteres die met het optrekken van haar wenkbrauwen gedrag afdwingt dat past bij de heiligheid van de boeken.

Soms zet de bibliotheek ons aan tot een vlucht, achternagezeten door onze onwetendheid en achtervolgd door wat we niet weten; het zou fijner zijn om achter de meisjes aan te gaan, of naar een leuk feestje. Anderen hebben al veel te veel geschreven. Alles is feitelijk al opgeschreven. Waarom daar nog iets aan toevoegen?

Nou, omdat dat nu eenmaal de beste manier van leven is. Het geeft een speciaal gevoel wanneer je in een enorme leeszaal zit, en geïnspireerd wordt door de hoofden die je in de lichtkring van elke lamp waarneemt, studenten die zich aan het voorbereiden zijn op hun examens maar wier intelligente hoofden soms voorover zakken op hun boek.

Een jongen ziet een meisje in de leeszaal, een meisje dat hem nog niet eerder was opgevallen tussen zijn medestudenten aan de universiteit. Hij kijkt naar haar. Zij ziet hem kijken, en werpt enkele steelse blikken op hem. Als hun ogen elkaar ontmoeten, blozen ze allebei. En natuurlijk willen we altijd weten wat de ander aan het lezen is. Zo, dat boek! Wow, hij/zij moet een zeer interessant persoon zijn! De medestudent heeft nu een legitiem excuus om het betreffende meisje een papiertje toe te schuiven. Snel komt het tot een afspraakje, een ontmoeting in de hal of in de zuilengalerij.

Deze gebeurtenissen komen nooit zomaar uit de lucht vallen: eerst wordt gekeken naar haar pen, of schrijfblok, of haar handen, of de rechte streep van haar mond, of juist die ene opgetrokken mondhoek, misschien haar geur, en de uitdrukkingen op haar gezicht die veranderen al naar gelang wat ze leest: wat heeft ze in haar hoofd een levendig gesprek met de schrijver van het boek.

Het is toch geweldig dat de inhoud van bibliotheken een onbevooroordeeld beeld geeft van de essentie van de mensheid. Zolang we het hebben over teksten of kennis die via boeken kan worden doorgegeven, kan de bibliothecaresse je direct vertellen welke boeken in de bibliotheek je zou moeten bekijken omdat elk daarvan een mengsel van wijsheid en dwaasheid bevat. De verantwoordelijkheid van de posthume selectie is op die manier op de schouders gelegd van de mysterieuze geleerden die - ergens, op een of andere manier - zich met de millennia van de voorbije geschiedenis van deze wereld bezig zullen houden, als ze er zin in hebben. Als er zulke allesomvattende geheugenmagazijnen bestaan, dan rechtvaardigt het feit dat ze bestaan het tegenovergestelde, is dat de rechtvaardiging voor het individuele lezen. Des te meer aangezien het boek een redelijk betrouwbaar object is, terwijl elektronisch opgeslagen teksten de neiging hebben om in een betrekkelijk korte tijd weer te verdwijnen, en ook de machines en programma's waarmee deze magnetische informatie gelezen wordt net zo snel zullen verdwijnen. Futuristische uitspraken over het eind van het papiertijdperk en de betrouwbaarheid van elektronische tekens die het Gutenberg Universum doen verdwijnen - dat is dwaze grootspraak. "Snel" en "blijvend" zijn geen synoniemen. Het maakt niet uit hoe een tekst wordt bewaard als het maar doordacht en zorgvuldig gebeurt. Indien mogelijk worden bij zo'n aanpak de gedenkwaardige woorden niet alleen op papier of perkament neergeschreven, maar ook uitgehouwen in steen.

De universele en de individuele gezichtspunten zijn niet met elkaar in strijd; de algemene geschiedenis en het incidentele verhaal versterken elkaar. De beeldschermwerker die bezig is alle bestaande boeken digitaal op te slaan leest graag echte boeken in de besloten lichtkring van zijn lampekap. Toen Bill Gates gevraagd werd waarmee hij het liefste schreef, hield hij zijn vulpen omhoog.

Het tastbare en het ongrijpbare zijn geen vijanden van elkaar, net zo min als het gevoelsmatige en het intellectuele dat zijn. Een schrijver, wiens beroep vereist dat hij open staat voor dubbelzinnigheden en paradoxen, kan zich niet alleen bedienen van de ene tegenpool ten koste van de andere.

Laat de digitalizering (god zij dank voor de goede kanten ervan!) steeds grotere delen van de kennisvoorraad behappen; juist die vooruitgang vergroot het verlangen naar het beslotene, het alledaagse, het persoonlijke, het intieme - naar intermenselijke ervaringen en gesprekken.

Hoe universeler we worden, hoe onderscheidener elk van ons tegelijkertijd wordt. Om op deze gedachte voort te borduren: ik heb liever kleine bibliotheken dan grote. Bibliotheken op de hoek van de straat, met een cafeetje of tearoom, met een doordachte inrichting waarbij ruimtes om te lezen of te discussiëren ingecalculeerd zijn - een plek om naar toe te gaan als we even wat vrije tijd hebben en zin hebben in gedeelde afzondering, of gezelschap in afzondering, zo karakteristiek voor het leven in de hedendaagse grote steden.

Voor mijn geestesoog zie ik dergelijke bibliotheken uitgroeien tot ontmoetingsplekken voor verschillende doeleinden. In boeken vinden we troost voor veronachtzaamde eenzaamheid en allerlei ander geestelijk verdriet, zo lang iemand ons maar een welkome zitplaats biedt en ons precies het goed boek in handen geeft.

Ik weet hoe belangrijk boeken moeten zijn voor mensen die gevangen zitten, om te voorkomen dat ze helemaal afgescheiden worden van de rest van de mensheid. Het is daarom vanzelfsprekend dat de bibliothecaresse ook fungeert als dokter en maatschappelijk werker.

Ik ben opgegroeid in Debrecen, een stad aan de oostgrens van Hongarije, en heb het aan mijn docent aan het protestants gymnasium en de bibliothecaris te danken dat ik op veertienjarige leeftijd werd ingewijd in de wereld van de literatuur. Ik heb er nooit spijt van gehad dat ik van het woord mijn levenswerk gemaakt heb; ik ben dol op woorden en de eindeloze reeksen associaties die ze mogelijk maken.

Vertaald uit het Engels door Annelies Kruijshoop

De volledige lazing van Konrád staat, in het Engels, vanaf vandaag op de Ublad website www.ublad.uu.nl/Konrad

De bibliotecaresse is de priesteres die met het optrekken van haar wenkbrauwen gedrag afdwingt dat past bij de heiligheid van de boeken

Futuristische uitspraken over het eind van het papiertijdperk en de betrouwbaarheid van elektronische tekens die het Gutenberg Universum doen verdwijnen - dat is dwaze grootspraak

Kader

Konrád

György Konrád studeerde literatuurwetenschappen, sociologie en psychologie in Boedapest. Sinds 1969 zijn vele romans en essays van deze joods-Hongaarse auteur verschenen, waaronder (nog leverbaar in het Nederlands): De schrijver en de stad; Geluk; Zonsverduistering. Zijn werk was tot 1988 verboden in Hongarije. Konrád ontving de Vredesprijs van de Duitse Boekhandel en de Karel de Groteprijs.