De Diergeneeskundestudent is proefkonijn

Groot allergie-onderzoek om hygiënehypothese te testen

"Nou, eerlijk gezegd prik ik toch liever zelf in beesten, dan dat ik een naald in mijn eigen arm krijg." Een studente Diergeneeskunde komt opgelucht lachend achter een rek met een gifgroen plastic gordijntje vandaan. Zojuist hebben enkele kordate dames van artsenlaboratorium en trombosedienst Saltro drie deciliter bloed bij haar afgenomen.

In Nieuw Gildestein aan de overkant van het diergeneeskundehoofdkwartier aan de Yalelaan kwamen de afgelopen twee weken zo'n 750 studenten langs om bloed te laten afnemen. Zij reageerden op de mail die naar alle 1400 studenten werd gestuurd met het verzoek mee te werken aan de Veterinarians' Health Study. Nog tweehonderd anderen vulden alleen de vragenlijst in.

Met het onderzoek wil het Utrechtse Institute for Risk Assessment Sciences (IRAS) de komende jaren de gezondheidsrisico's voor studenten Diergeneeskunde in kaart brengen. Volgens promovenda Lot Bannink en post-doc/co-promotor Inge Wouters wordt voor het eerst de gezondheid van Diergeneeskundestudenten zo intensief onder de loep genomen. En niet zonder reden: "Uit eerder onderzoek, ondermeer bij proefdierwerkers, weten we dat regelmatig contact met dieren tot problemen met de gezondheid kan leiden", stelt promovenda Bannink. "Afgezien van bijt- en krabwonden, gaat het bij veterinairen ook om infectieziekten die van dier op mens overdraagbaar zijn. Daarnaast treden er vaak luchtwegproblemen en huid- of oogirritaties op. Dat soort allergische reacties kunnen bijvoorbeeld veroorzaakt worden door het inademen van huidschilfers van dieren. Maar er kunnen ook gezondheidsproblemen ontstaan door endotoxinen, een celwandproduct van bacteriën dat via de uitwerpselen van de dieren in de lucht terechtkomt. Je hoort zo her en der wel dat studenten last hebben van allergieën, luchtwegaandoeningen en infectieziekten, maar er zijn verder absoluut geen gegevens. Hoeveel zijn dat er nu? En wat zijn dan precies de klachten? Daar proberen we nu achter te komen."

Bultjes

Voordat de studenten Diergeneeskunde in Nieuwe Gildestein achter het plastic gordijn verdwijnen om in een van de twee prikkamertjes bloed af te laten nemen, moeten ze een nieuwe vragenlijst invullen. Ze zijn bijna allemaal vrouw, op zich niet gek omdat driekwart van de studenten Diergeneeskunde nu eenmaal vrouw is. De studenten zijn bekend met allergische reacties. Ze vinden het daarom "goed dat het eens wordt onderzocht".

Tweedejaars studente Marieke Veringa: "Ik ben allergisch, maar weet niet waarvoor. Drie jaar geleden kreeg ik opeens jeuk en bultjes. Ik slik nu pilletjes en dat helpt." Of Marleen den Hartog, zesdejaars: "Ik heb aangeboren eczeem. Dat was over toen ik 16 was. Maar sinds mijn co-schappen heb ik weer last. Misschien komt dat door mijn latex-handschoenen."

Toch zijn allergieën geen dagelijks gespreksthema, zegt zesdejaars Tilly Bardie. "Als er al over dit soort zaken wordt gesproken gaat het meestal over infectieziekten. Ecthyma bijvoorbeeld, dat is een gemene huidinfectie die studenten kunnen oplopen wanneer ze bij het schapen verlossen op Texel in aanraking komen met de korsten op de snuiten van de lammetjes. Maar daarvan weten we precies wat het is. We worden er voor gewaarschuwd en de infectie gaat ook snel over."

Geen van de studenten heeft, ondanks de eigen aandoeningen, ooit getwijfeld aan de keuze voor een studie Diergeneeskunde. Tweedejaars Dennis Spoelman verwoordt wellicht hun houding nog het beste. "Het is een kwestie van zoveel mogelijk negeren en er niet aan toegeven." En hij kan het weten. Spoelman heeft sinds zijn vroegste jeugd last van zo'n beetje "alles wat groeit en kruipt". Hij is allergisch voor kattenharen en koeienmelk en heeft ook nog eens hooikoorts. Maar met een spray gaat het wel.

Hoger doel

De IRAS-medewerkers hopen op termijn op basis van dit onderzoek aan te kunnen geven of de faculteit in onderwijssituaties bepaalde voorzorgsmaatregelen zou kunnen nemen om gezondheidsproblemen bij studenten te voorkomen. Daartoe zullen ook metingen worden verricht naar de blootstellingniveaus tijdens practica. Wouters: "Dan moet je misschien denken aan een extra afzuiginstallatie, het verplicht dragen van mondkapjes of het veranderen van werkwijzen. Bij de proefdierwerkers is bijvoorbeeld naar aanleiding van de eerdere studie besloten de dierenkooien voortaan door een robot te laten schoonmaken."

Maar uiteindelijk gaat het de onderzoeksters om een hoger doel. Zij willen graag meer duidelijkheid over wat nu precies de persoonlijke kenmerken en karakteristieken zijn, die maken dat de ene persoon onder bepaalde omstandigheden wel een allergie ontwikkelt en de ander niet. Wouters: "Die vraag wordt wetenschappelijk alsmaar actueler. In de westerse wereld worden steeds meer allergieën gerapporteerd en we weten eigenlijk nog vrij weinig over het ontstaan ervan. Het onderzoek naar de ontwikkeling van allergieën is voor het IRAS daarom één van de centrale thema's. De hygiënehypothese (zie kader, xb) is daarbij vaak een belangrijk uitgangspunt."

En juist met het oog op het idee dat allergieën juist vaker ontstaan door onze toegenomen hygiëne, zijn Diergeneeskundestudenten een uitermate interessante onderzoekspopulatie, stelt Lot Bannink. "Een behoorlijk deel van de studenten is opgegroeid op een boerenbedrijf. Vanuit de hypothese zou je mogen verwachten dat die groep minder klachten vertoont dan studenten die niet van het platteland komen. Bovendien gaan we drie cohorten eerstejaars studenten gedurende hun hele studie volgen. Daarmee kunnen we vanaf een nulpunt gezondheidsproblemen in kaart brengen die optreden nadat men intensief met dieren en van dieren afkomstige stoffen in aanraking is gekomen. En dat kunnen we dan weer combineren met de specifieke persoonlijke en genetische informatie die we verzamelen. Samen kan dat heel waardevolle gegevens opleveren."

Wanneer een korte rondgang langs vijf wachtende studenten enige wetenschappelijke evidentie zou opleveren, is de hygiënehypothese snel bewezen. Hoewel Marieke Veringa, grootouders had met een boerderij en Dennis Spoelman wel van het platteland afkomstig is, groeiden ze niet op in een agrarisch bedrijf. Ook Marleen den Hartog en Tilly Bardie deden dat niet. Maar Marie-José Uijttewaal, zesdejaars studente, heeft "alleen een beetje last van een verstopte neus." "En ja, misschien heb ik dus minder last omdat ik in Schalkwijk tussen de melkkoeien van mijn vader ben opgegroeid."

Hypocriet

Hoewel de meeste studenten vaak al eens door een medische molen zijn gehaald, zijn ze toch benieuwd of de IRAS-onderzoekers nog iets nieuws zullen vinden in hun bloed. "Je hoopt op iets", zegt Marieke Veringa. "Maar ik ben al zo'n beetje overal op getest, dus ik denk niet dat er nog iets uitkomt."

De onderzoekers laten studenten de keuze of ze willen weten of er voor bepaalde stoffen hoge concentraties antilichamen bij hen zijn aangetroffen. Die informatie wijst immers op aanleg voor allergische reacties. Dat zou studenten voor een dilemma kunnen plaatsen: misschien dan toch maar geen specialist worden in katten en honden, bijvoorbeeld.

Dennis Spoelman zegt net als de andere studenten gewoon te willen weten waar hij aan toe is: "Dat weigeren zou hypocriet zijn. Misschien steek ik er nog wat van op. Bovendien zal ik nooit mijn allergieën mijn leven laten bepalen. Ik wil gewoon dierenarts worden."

KADER

Hygiënehypothese

Allergische aandoeningen komen de afgelopen decennia steeds vaker voor in westerse landen. De hygiënehypothese gaat ervan uit dat dit te wijten is aan de verbeterde hygiëne en de verminderde blootstelling van kinderen aan virussen en bacteriën. Populatiestudies bij boerenkinderen laten zien dat het opgroeien op een boerderij de kans op het ontwikkelen van een allergie verkleind. Er zijn aanwijzingen dat vergelijkbare beschermende effecten ook op volwassen leeftijd nog kunnen optreden. De precieze werking van dit verschijnsel is echter nog niet bekend.

Aanvankelijk werd vooral gewezen op een verstoorde balans in het immuunsysteem. Een verminderde afweer tegen micro-organismen zou zorgen voor een overstimulatie van de allergische immuunreacties. Een recentere verklaring is dat bij een lage blootstelling aan micro-organismen het aantal regulerende T-cellen afneemt. Dit type T-cellen is verantwoordelijk voor het afremmen van zowel ontstekings- als allergische reacties. Waarschijnlijk spelen beide mechanismen een rol.

Meer info over de Veterinarians' Health Study: www.iras.uu.nl/vhs/