De macht van kapelaan, kamerheer en keldermeester
Het koningschap, koninklijke hoven, pracht, praal en gekonkel... als thema van historisch onderzoek lijkt het behoorlijk afgetrapt. Niets is echter minder waar, vindt Jeroen Duindam, docent cultuurgeschiedenis aan de UU. Enige jaren geleden promoveerde hij op een onderwerp in die hoek, en onlangs verscheen een imposant boek van zijn hand over de hoven van Wenen en Versailles.
Tot Jeroen Duindam in the picture trad. Al in zijn proefschrift Myths of power nam hij stelling tegen het meest toonaangevende boek over de hofcultuur, Die höfische Gesellschaft van Norbert Elias. Het was een waagstuk om tegen deze in Nederland, in brede kring vereerde historicus/socioloog — vooral bekend van zijn boek Het civilisatieproces — stelling te nemen, en de verdediging van zijn proefschrift liep dan ook uit op een intellectueel relletje. Met name socioloog Goudsblom nam het Duindam ernstig kwalijk dat hij zijn held durfde tegen te spreken.
"We hadden eind 20ste eeuw nog steeds een volslagen anachronistisch beeld van die hofcultuur", licht Duindam toe. "In mijn proefschrift heb ik dat vooral 'conceptueel' proberen aan te tonen. Maar nu werd het tijd om dat verhaal te vertellen aan de hand van concrete gegevens over die hoven: hoeveel mensen werkten er, hoe zag zo'n hofhouding er uit, wat verdienden die mensen, hoe was hun dagindeling, enzovoort. Dat heb ik voor mijn boek Vienna and Versailles. The Courts of Europe's Dynastic Rivals, 1550-1780 proberen uit te zoeken. Uit de heel basale historische gegevens blijkt inderdaad dat het beeld dat Elias en de zijnen ons hebben voorgehouden niet klopt."
Hiaat
Grosso modo zou je kunnen zeggen dat de 19e eeuwse historici vanuit hun eigen tijd terugkeken op de vroeg-moderne hofcultuur, terwijl Duindam veeleer die hofcultuur bekijkt als een voortzetting van de laat-middeleeuwse situatie. Waar de 19e eeuwers veel staatsmacht toekenden aan 'ministers', ziet Duindam deze aanvankelijk vooral als 'klerken', als dienaren (wat ook de oorspronkelijke betekenis van het woord is). De minister schreef op wat een ander besloten had. Duindam: "Die ministers hebben door een vorige generatie historici veel te veel status toegeschreven gekregen, terwijl de personen die er écht toe deden, de hoge edelen in de hofhouding namelijk, volledig buiten het zicht bleven. Daar zit een hiaat in kennis dat ik met mijn studie naar de hoven in Wenen en Versailles heb proberen te vullen."
Alleen al een getalsmatige studie levert nuancering op: in Versailles liepen rond 1700 maar liefst 5000 hovelingen rond, terwijl er slechts 700 mensen werkzaam waren aan de ministeries. De groei van die ministeries zette pas in na de Franse revolutie. Vlak voor de machtsgreep van Napoleon was het aantal daar werkenden gestegen tot 6000. Getalsmatig gesproken zou je dus kunnen zeggen dat de 'centrale bureaucratie' er pas toe ging doen zo rond 1800. Ministers hadden in de 18e eeuw zeker veel status en invloed, maar zij moesten hun macht delen met de hoge edelen in de huishouding van de koning. Deze droegen verantwoordelijkheid voor de tafel, de slaapkamer, de stallen en de hofkapel, maar traden tegelijkertijd op als provinciegouverneurs en bevelhebbers in het leger. Aan het hof konden zij de besluitvorming beïnvloeden. Hoe dichter bij de koning, hoe groter de macht en hoe hoger in de hiërarchie."
Ritueel
Duindam heeft voor Versailles gekozen omdat dit bijna het 'steno' is voor alles wat met onze voorstelling van 'het' hof te maken heeft, en dan met name natuurlijk het Versailles van zonnekoning Lodewijk XIV. "Daar kom je niet omheen als je het over hoven hebt", aldus Duindam. "Elk cliché van het hof dat wij hebben, is daar gesitueerd, in de late 17e eeuw — hoofdzakelijk vanwege de beschrijving van het hof van Lodewijk XIV die Saint Simon ons heeft nagelaten. Voor Wenen heb ik gekozen omdat dat hof op dat moment 'de grote ander' was. Waar later over Versailles gesproken werd in termen van prestigieus en grandeur, daar werd het Weense hof toch vooral gezien als een onbeduidend achteraf straatje. Want uit Versailles was de grote natie 'Frankrijk' voortgekomen, terwijl uit Wenen geen grote natiestaat (maar een versnippering in Oostenrijk, Hongarije, Bohemen en Zuid-Duitse staatjes) is voortgekomen. In de ogen van de 19e eeuwse historici moest het Weense hof dus wel een mislukking zijn."
Maar beide beelden zijn onjuist, "allebei cliché's", zegt Duindam. Uit de bestudering van die 'huishoudens' blijkt zelfs dat je het beeld kunt omdraaien: in Versailles hadden de hovelingen veel gevestigde rechten waartegen de koning weinig kon beginnen, terwijl in Wenen de macht van de keizer over zijn huishouding veel groter was. "Dat heeft vooral te maken met de erfelijkheid van ambten aan het hof", weet Duindam. "In Versailles gingen de, veelal 'gekochte' functies die de edelen innamen aan het hof over van vader op zoon. In Wenen daarentegen deelde de keizer die functies uit; na de dood van een keizer verloor iedereen zijn baan. Met eretitels en ere-ambten kon de keizer bovendien de elites uit zijn verschillende gebieden aan zich binden. De hofhouding van de Franse koning verloor echter langzamerhand die opening naar de samenleving via ereambten of baantjes. Lodewijk XIV had zó veel macht, dat hij op die ere-baantjes kon bezuinigen. Daardoor maakte hij zijn hof kleiner, exclusiever maar ook geïsoleerder."
Pas in de 19e eeuw slaat de balans om: dan komt de bureaucratie aan de macht — wat in Oostenrijk de 'Vielschreiberei' werd genoemd — en boet het huishouden van de vorst aan betekenis in. Duindam, die behalve geschiedenis ook nog culturele antropologie heeft gestudeerd, heeft in zijn studie naar het 'rituele koningschap' die twee disciplines willen combineren: "Als je met een antropologische blik naar die hofcultuur kijkt — nauwgezet in kaart probeert te brengen welke status mensen binnen die cultuur innamen, hoe hun dagindeling en leefpatroon er uit zag, welk ceremonieel werd gevolgd, hoe rigide of juist losjes zo'n ceremonieel nu eigenlijk was, welke facties en tegenstellingen er bestonden —, dan kun je niet anders dan concluderen dat het moderniseringsproces zoals Elias dat van de staat beschrijft, een vertekening is. Het middeleeuws patronagesysteem is in die vroegmoderne tijd veel langer van betekenis geweest, terwijl het 19e eeuwse bureaucratische systeem toen nog nauwelijks een rol speelde. Dat beeld heb ik proberen recht te zetten."