De mythe van de ivoren toren
Waarom nu pas dit geschiedenisboek?
Herve Jamin was niet de eerste die de geschiedenisvan de Universiteit in kaart bracht. Maar de Franse historicus wistin tegenstelling tot zijn voorgangers ook de grote groep historischgeinteresseerde leken te bedienen. Het nieuwe lustrumboek is eenfraaie synthese van universitaire geschiedenis.
Er is al gigantisch veel geschreven over de geschiedenis van deUtrechtse universiteit. Het standaardwerk is ongetwijfeld 'DeUtrechtsche Universiteit, 1636-1936' van geschiedenisprofessor G.W.Kernkamp, verschenen bij gelegenheid van het lustrum van 1936. Injubeljaar 1986 zijn de in Kernkamp ontbrekende vijftig jaren nogeens beschreven in het boek 'Tussen ivoren toren en grootbedrijf'onder redactie van onder meer geschiedenisprofessor H.W. von derDunk.
Waarom dan nu weer zo'n geschiedenisboek? Belangrijkste reden iswellicht het feit dat het tot nog toe ontbrak aan een synthese. Debibliografie van de UU laat ofwel detailstudies zien, ofwelkronieken met vrijwel uitsluitend een opsomming van historischewederwaardigheden (zoals Kernkamp), ofwel een melange aan bijdragenvan diverse auteurs zonder duidelijk onderling verband (zoals Vonder Dunk). Een handzaam boek (ongeveer tweehonderd pagina's) metdaarin de 'highlights' overzichtelijk en in een goed verhaal op eenrijtje gezet, dus ook een boek waarmee de grote groep historischgeinteresseerde leken bediend wordt, daaraan ontbrak het tot nutoe. De vraag is niet: Waarom weer zo'n geschiedenisboek, maareerder: Waarom nu pas dit geschiedenisboek?
Humanistisch
Voor wie de geschiedenis van de UU al enigszins kent bevat'Kennis als opdracht' misschien geen verrassend leesvoer, maar vande auteur van een synthese kun je geen uitgebreid bronnenonderzoeken spectaculaire nieuwe ontdekkingen verwachten, wel echter nieuweinzichten. Een voorbeeld daarvan is Jamins constatering dat deuniversiteit altijd al, zelfs vanaf het prilste begin, in eenwisselwerking met de maatschappij heeft geopereerd: "Deuniversiteit balanceert tussen een besef van eeuwigheid en een nietaflatende zorg over de vraag hoe de eigen missie in eenveranderende wereld is te realiseren", schrijft hij. Van een'ivoren toren', waarvan in de titel van het boek van Von der Dunkc.s. nog melding werd gemaakt, is dus eigenlijk nooit echt sprakegeweest.
Reeds de eerste hoogleraar in de juridische faculteit, AntoniusMatthaeus, beperkte zich niet tot wat in het midden van dezeventiende eeuw gebruikelijk was, tot het Romeins recht, maarbetrok ook de lokale wetgeving in zijn onderzoek. Eenvijfde vanzijn in 1644 geschreven boek 'De Criminibus' behandelde derechtspraktijk van stad en gewest Utrecht, alsmede die van deRepubliek. Daarmee stond in het prille begin van de universiteit'de maatschappij' al op de onderzoeksagenda en hielden dehoogleraren zich dus niet louter met 'zuivere' wetenschapbezig.
Wat anderzijds ook weer niet wil zeggen dat de universitaireactiviteiten louter op toepassing waren gericht. Na de Franse tijd1815 werd de in Frankrijk heersende onderwijs- enonderzoeksideologie van een nuttige wetenschap die technische,medische of economische vraagstukken moest helpen oplossen, acuutaan de kant gezet. Het in Nederland, en dus ook in Utrecht geldendekennisideaal was moreel-ethisch van aard: het ging om het vatkrijgen op het ware, het goede en het schone, opdat de alma matereen 'geleerde stand' zou voortbrengen die zich in dienst van hetland zou kunnen stellen. In dat licht moet ook de grote nadrukgezien worden die de Klassieke Oudheid kreeg in de universitairedidactiek (Romeins Recht bijvoorbeeld, of het Latijn dat tot ver inde negentiende eeuw de academische voertaal is geweest). In diehumanistische traditie zat immers de sleutel tot dat ware, goede enschone.
Vrouwen
Tot begin deze eeuw was de universiteit qua omvang niet veelmeer dan wat tegenwoordig een forse middelbare school is. Ook deomvang van het docentencorps en de behuizing was navenantbescheiden. Rond de eeuwwisseling 1900 telde de UU (toen nog RUUrijksuniversiteit) amper veertig hoogleraren.
Tot eind negentiende eeuw werden uitsluitend jongens toegelatentot de universiteit. "De plaats die de Utrechtse universiteitinneemt in het algemene emancipatieproces van vrouwen in de periodetot 1940 is niet uitzonderlijk", schrijft Jamin. "Daarmee wordtbedoeld dat de RUU zowel kan pronken met voorbeelden van geslaagdecarrieres van vrouwen, als dat ze zich kan schamen voorgeblokkeerde promoties van getalenteerde vrouwelijkewetenschappers." Dat 'pronken' moet met een korreltje zout wordengenomen: tot 1940 brachten in Nederland slechts zeven vrouwen hettot een hoogleraarsschap, waarvan vijf als een veel slechterbetaalde 'buitengewone' hoogleraar. Utrecht telde er eentje:Johanna Westerdijk, die in 1917 werd benoemd tot hoogleraar in deplantkunde. Het aandeel van vrouwen in hoogleraarsfuncties istrouwens nog steeds bedroevend: afgelopen jaar nog stroomdenslechts drie vrouwen in als hoogleraar, tegenover 21 mannen.
De voorbeelden van 'geblokkeerde promoties' zijn dan ookveelvuldiger. J. Schuiringa bijvoorbeeld, die zich in 1913 op26-jarige leeftijd de eerste vrouwelijke tandarts kon noemen en dieaan de RUU werkte, eerst als assistent, later als lector wat veelaleen opstap was tot een professoraat. Schuiringa verrichtepionierswerk door de prothetische tandheelkunde tot een volwaardigonderdeel van de studie te maken, wat haar een leerstoel had moetenopleveren. Die erkenning kreeg ze echter niet, ook niet na deTweede Wereldoorlog toen ze in 1949 als 'waarnemend' directeur wasbenoemd van de tandheelkundige kliniek. Wel werd er toen eenmannelijke hoogleraar in de prothetische tandheelkundeaangesteld.
Balans
De geschiedenis van de UU is een rijke bron voor dit soortwederwaardigheden en anekdotes. Jamin heeft er rijkelijk uit geput.Het bestuur, het studentenleven, het onderwijs en onderzoek, destudenten- en onderwijsvoorzieningen, de huisvesting, de verhoudingtot de overheden... het komt allemaal aan bod. Valkuil van zo'n'mer boire' aan feitjes voor de historicus is echter dat hij/zijzoveel mogelijk van die weetjes zal willen opdiepen en verwerken.Jamin heeft weliswaar handig gebruik gemaakt van de drie niveauswaarop hij zijn verhaal kwijt kon: dat van de geschiedschrijving'an sich', dat van de 'kaders' waarin opmerkelijke zaken ofanekdotes paginagroot uitgediept worden en dat van de uitgebreidebijschriften bij de talrijke illustraties, die op zichzelf ook weereen verhaal vertellen. Maar niettemin is hij duidelijk in dievalkuil gevallen. Naarmate het boek vordert, wordt de auteurjachtiger en het verhaal beknopter en minder uitgebalanceerd.
De eerste jaren, inclusief de aanloop tot de oprichting van deAcademie, worden uitputtend en evenwichtig behandeld. Dat is danook het mooiste deel van het boek. Maar de periode vanaf 1940bijvoorbeeld wordt afgeraffeld in 27 bladzijden, terwijl dat tochde tijd is van oorlog, zuivering en wederopbouw, van deexponentiele groei van de universiteit inclusief de uitwijk naar DeUithof en de groei van het bureaucratisch apparaat , derevolutionaire jaren zestig/zeventig met hundemocratiseringswensen, de periode van gigantischebezuinigingsoperaties, de herstructurering van onderwijs enonderzoek... Daarover had Jamin meer aan de weet moeten komen dande samenvattingen van reeds bestaande studies die hij ons nupresenteert.
Daarmee raakt ook de balans in zijn betoog een beetje zoek. Deeeuwwende 1900 bijvoorbeeld beschrijft hij vooral met behulp vanwat biografisch aandoende stukjes over hoogleraren als Harting,Donders, Buys Ballot, Mulder, Went, Kruyt of Ornstein. Niet deminst belangrijke, maar onevenwichtig vergeleken met anderecoryfeeen die de (R)UU ook heeft voortgebracht en die elders in hetboek in hun historische context slechts worden 'genoemd'.
Het was mooier geweest als Jamin ook die laatste twee eeuwen hadkunnen beschrijven meer als een 'synthese', als een goed lopend,helder verhaal, dan als het wat gefragmenteerd expose dat hij er nuvan gemaakt heeft. Misschien heeft het lustrumjaar niet lang genoeggeduurd en hadden we met een jaartje extra onderzoekstijd voorJamin een nog fraaier boek gekregen.
Armand Heijnen
Herve Jamin: 'Kennis als opdracht. 'Deuniversiteit Utrecht 1636-2001. Uitg. Matrijs, Utrecht. Prijs:59,95 gulden.
On-line bibliografie
Tegelijk met het verschijnen van 'Kennis als opdracht' wordt eenon-line bibliografie betreffende de geschiedenis van de Utrechtseuniversiteit toegankelijk voor het publiek. Circa vierduizendtitels van boeken, artikelen en audiovisueel materiaal zullen danbeschikbaar zijn voor degenen die meer willen weten over hetverleden van de UU.
De bibliografie (BiGUU) wordt samengesteld en bijgehouden onderverantwoordelijkheid van de Commissie GeschiedschrijvingUniversiteit Utrecht en is ondergebracht bij deUniversiteitsbibliotheek. De bibliografie is raadpleegbaar via derubriek 'Gegevensbestanden' van de universiteitsbibliotheek en ookdoorklikbaar via de geschiedenispagina op de homepage van de UU.Het bibliotheekadres is: www.library.uu.nl
Hoewel er dus al duizenden titels beschikbaar zijn, wordt hardgewerkt om recenter materiaal te ontsluiten. Dat is lastig werk,mede omdat het zich vaak over zoveel verschillende terreinenuitstrekt. Het gaat van gebouwen, via opleidingen naar personen. Deredactie van de bibliografie verzoekt dan ook een ieder die zichheeft beziggehouden met de geschiedenis van de universiteit omtitels ter beschikking te stellen. Wel zijn er een aantalspelregels. Artikelen uit kranten worden in principe nietopgenomen, al zijn uitzonderingen mogelijk. Publicaties overUtrechtse wetenschapsbeoefenaren worden opgenomen, voorzover hetniet een wetenschappelijk debat over de waarde van hun werk geldt,maar een evaluatie van de betekenis van dat werk.
U kunt materiaal toesturen aan dr. L. J. Dorsman, Instituut voorGeschiedenis, Kromme Nieuwegracht 66, 3512 HL Utrecht (leen.dorsman@let.uu.nl).Inlichtingenover de bibliografie zelf: bertine.bouwman@let.uu.nl
Herve Jamin ziet in de universitaire geschiedenis nogveel braakliggend terrein
'Machtig interessant'
"Als Fransman van geboorte kan ik een wat meerdistantie nemen van de geschiedenis van de universiteit", meentHerve Jamin, auteur van het nieuwe universitaire lustrumboek. "Ikzal sommige dingen interessanter of leuker vinden dan eenNederlander, omdat ze voor mij nog niet zo gewoon zijn."
Herve Jamin studeerde in Utrecht geschiedenis ("ik ben via mijnvriendin in Nederland terecht gekomen") en was eerder al bezig metuniversiteitsgeschiedenis. Hij voerde de redactie van het boek 'Zesmaal zestig', waarin zes hoogleraar-biografieen zijn opgenomen. Destap naar het verwerven van de opdracht voor het schrijven van'Kennis als opdracht' was dus een kleine.
Onder meer die onderwerpen waar de geschiedenis van deuniversiteit raakt aan de Franse geschiedenis, hadden zijnbelangstelling: "De Franse tijd tot 1815, dus Lodewijk Napoleon enNapoleon zelf bijvoorbeeld. Maar ook de wetenschappelijke strijddie in Utrecht is uitgevochten tussen Descartes en decartesianisten met hun 'nieuwe filosofie' enerzijds, en deorthodoxen onder leiding van Voetius anderzijds. Dat is een strijdgeweest die geduurd heeft vanaf de oprichting van de universiteittot ongeveer 1700. Daar kan nog behoorlijk onderzoek naar gedaanworden. Hoe stonden de overige hoogleraren bijvoorbeeld in dietweespalt. Ook zonder zich cartesiaan te noemen konden ze zich tochheel wat denkbeelden van de nieuwe filosofie hebben eigengemaakt."
Het is slechts een van de onderwerpen waarnaar volgens Jaminmeer onderzoek gedaan zou kunnen worden. "De periode 1850-1875...Machtig interessant", roept hij met een aanstekelijk enthousiasme."Dat was de tijd van de Utrechtse School in de Natuurwetenschappen.Toen liepen hier opeens grootheden als Donders, Buys Ballot enHarting rond. Zij gaven de natuurwetenschappen een belangrijkeplaats in het intellectuele leven. Waarom die groothedenuitgerekend in Utrecht zaten, en waarom de natuurwetenschappen nahen weer enkele decennialang inzakten... het kan toeval zijn. Maarook dat is zo'n onderwerp dat nadere studie zou verdienen."
Nog een onderwerp: de relatie tussen de stedelijke overheid ende hoogleraren. Het is bekend dat sommige hoogleraren zich metmaatschappelijke kwesties bezighielden, zoals Matthaeus die zichtijdens de eerste decennia van de Academie al bezighield met delokale wetgeving. "Maar in hoeverre, en op welke schaal deoverheden een beroep deden op de hoogleraren om buiten deuniversiteit ook een rol te spelen, dat is eigenlijk nooit goed inkaart gebracht", weet Jamin.
Eilandjes
Een laatste voorbeeld dat Jamin noemt is een geschiedenis van debibliotheek. Tot 1875 is die goed in kaart gebracht, maar met namenaar de periode daarna waarin er bijvoorbeeldinstituutsbibliotheekjes ontstonden is nog weinig onderzoek gedaan."De opening van de nieuwe bibliotheek in De Uithof zou toch eenmooie aanleiding zijn om zo'n boek uit te brengen", suggereert hij."Met die instituutsbibliotheken, en uberhaupt met de vorming vaninstituten eind negentiende eeuw, is een einde gekomen aan een heellange universitaire traditie van een 'gemeenschap'. Vanaf danontstaat de mythe van die ivoren toren: de band met dieuniversitaire gemeenschap werd verbroken, specialisten keken nietmeer over de grenzen van hun eigen kleine vakgebiedje heen, laatstaan dat ze naar de samenleving keken. Op die eilandjes werdhoogwaardig onderzoek gedaan, maar wat er tevens gebeurde en watnog steeds speelt is: waar hoor ik als personeelslid nu bij: bij deuniversiteit, het instituut, de vakgroep, de leerstoelgroep, deonderzoekschool...?"
Na de Tweede Wereldoorlog is er een poging gedaan dat'gemeenschapsbesef' weer op te krikken, maar die mislukt. "Deelsdoor de verzuiling die vrij snel weer de hele maatschappijdoortrok. Maar deels ook door de desinteresse van studenten voordat gemeenschapsidee en door de jaren zestig waarin het 'tegenelkaar' een grotere rol speelde dan het 'met elkaar'", aldusJamin.
"Het zich verbonden weten met de universiteit blijft eenprobleem, zeker met 22.000 studenten. Studium Generale speeltdaarin van origine een rol, en ook een universiteitsblad. Dehuidige discussies over academische vorming hebben er natuurlijkook mee te maken. Wat mij betreft moet het toch vooral in decommunicatie gezocht worden. Communicatie die enerzijds demogelijkheid biedt om als academicus over de grenzen van je eigenvakgebied heen te kijken, maar ook in de zin dat er mogelijkhedenzijn om universiteit en maatschappij naar elkaar te laten kijken.Wat dat betreft zou ik bijvoorbeeld voorzichtig zijn met hetcreeeren van een Engelstalige universiteit. Voor de samenleving inje directe omgeving wordt je dan een gesloten bolwerk. Zoiets alsin de tijd waarin het Latijn de academische voertaal was en deAcademie voor de leek dientengevolge een elitair bolwerk vol vanabacadabra was."
Armand Heijnen