De roerige faculteit Sociale Wetenschappen

Wat brengt de toekomst voor ASW?

Wat gaat er met algemene sociale wetenschappen gebeuren? Die vraag houdt de faculteit Sociale Wetenschappen bezig sinds decaan Koops in november de opleiding een status aparte gaf na een ruzie tussen de sociologen en de ASW'ers die samen in één opleidingsinstituut zaten. De vraag hangt echter al veel langer als een schaduw boven de faculteit.

"ASW is voor mij het doorbreken van de disciplinaire grenzen om mensen op te leiden tot deskundige op een bepaald gebied, bijvoorbeeld de jeugdzorg. ASW is in 1985 ontstaan vanuit de gedachte dat de samenleving geen behoefte heeft aan strak disciplinair opgeleide afgestudeerden, maar aan brede academische professionals die de kennis uit verschillende disciplines (sociologie, psychologie, culturele antropologie, pedagogiek, onderwijskunde) kunnen combineren."

Aan het woord is ASW'er van het eerste uur Peter Selten, die bij de grote reorganisatie van 1985 docent werd in de nieuwe opleiding. Die opleiding was er gekomen op instigatie van onderwijsminister Deetman, die stevig moest bezuinigen en die bovendien vond dat er in de sociale wetenschappen sprake was van versplintering, verkokering en overlap. De toen nog bestaande subfaculteiten moesten wat hem betreft worden opgeheven en de disciplines geïntegreerd om te komen tot de brede opleiding waaraan de arbeidsmarkt behoefte had.

Om aan die wens te voldoen vroeg de faculteit een experimentele algemeen sociaal-wetenschappelijke studierichting aan als interdisciplinaire koepel boven de disciplines. Studenten ASW konden hun programma samenstellen uit het hele onderwijsaanbod van de faculteit, mooi meegenomen was dat daarmee ook de opleidingen psychologie en pedagogiek voor Utrecht behouden konden worden. "ASW werd daarmee de eerste opleiding in Utrecht die studenten exclusief ging opleiden voor staf- en beleidsfuncties", zegt Selten. "Want de gedachte was dat maar vijf procent van de ASW-studenten de wetenschap in zou gaan."

Vrijwel van meet af aan was ASW omstreden. Volgens faculteitsdecaan Willem Koops lag dat mede aan het feit dat indachtig de wens van de minister in 1988 ook een faculteitsbrede gammapropedeuse van start ging. "Het ongelukkige is dat ASW vanaf het begin werd geassocieerd met die gemeenschappelijke propedeuse." Deze 'brugklas' voor de sociale wetenschappen viel niet goed binnen de faculteit. Het gemopper hierover straalde af op ASW die hierdoor niet de kans kreeg zich te onderscheiden.

Hoogleraar ASW en voorzitter van de huidige capaciteitsgroep Trudie Knijn meent bovendien dat het idee van ASW als onderwijskoepel zonder eigen onderzoek een basale denkfout is geweest. "Dat kan niet werken en ook dat heeft ASW vanaf het begin parten gespeeld. Als er geen eenheid is van onderwijs en onderzoek worden de belangen versnipperd. De medewerkers die vanuit één van de disciplines onderwijs gaven in ASW, kwamen in een spagaat terecht tussen hun onderzoeksgroep en de gemeenschappelijke opleiding. Daarmee werd ASW een speelbal van disciplinegroepen die geen belang hadden bij het instandhouden van de kwaliteit van onderwijs en onderzoek in ASW."

Peter Selten vindt dat het faculteitsbestuur de integratiegedachte te ver heeft willen doorvoeren. "Voortaan zouden alle studenten in de faculteit afstuderen in 'de sociale wetenschappen in het bijzonder...' en dan volgde de discipline. Dat was het toepassen van het ASW-model op de hele faculteit en dat leidde weer tot verzet tegen ASW vanuit alle disciplines. Vervolgens heeft het bestuur ASW laten vallen, waardoor het uiteindelijk is terechtgekomen in een positie naast en niet boven de andere studierichtingen."

Dat gebeurde in 1988 toen het heftig omstreden cafetaria model werd verlaten. Aanvankelijk konden ASW studenten vrijelijk 'shoppen' in het onderwijsaanbod van de hele faculteit, maar in 1988 werd die volgens velen al te vrijblijvende aanpak vervangen door een eigen cursusaanbod. Daarmee kwam een definitief einde aan de gedachte van ASW als koepel boven de andere disciplines en om dat te onderstrepen kwam er een vakgroep ASW.

Daarmee werd de vraag actueel of ASW alleen een onderwijsconcept is of ook een zelfstandige discipline. Die discussie over de status van ASW ging in de woorden van Peter Selten tussen 'de pragmatici' en 'de ideologen'. "De pragmatici zagen ASW allereerst als een onderwijsconcept en als een manier om te voldoen aan de vraag op de arbeidsmarkt naar breder opgeleide academici. ASW-grondlegger Douwe van Houten zei altijd dat 'het geheel meer is dan de som der delen'. Hij bedoelde daarmee dat de combinatie van disciplinaire inzichten een ASW'er uniek maakt. Dat was allemaal niet zwaar wetenschapstheoretisch.

"De ideologen zagen ASW wel veel meer als nieuw vakgebied, als discipline met eigen wetenschapstheoretische opvattingen en eigen methoden. Vooral in de groep rond Harry Coenen (emeritus-hoogleraar ASW en oorspronkelijk afkomstig uit de marxistisch georiënteerde vakgroep Arbeid&Bewustzijn) was sprake van heilige overtuiging en echte ideologie.'

Intellectuele kapitaal

Het is die discussie die nu opnieuw de kop heeft opgestoken en waarvan de uitkomst medebepalend is voor de toekomst. "ASW is gegroeid van een werkgroep voor een geïntegreerde onderwijsorganisatie naar een disciplinegroep naast de andere", analyseert Koops de ontwikkeling van de afgelopen twintig jaar. "Ze moesten met de andere groepen concurreren om geld en mensen en zijn zich steeds meer gaan gedragen als een pseudo-discipline met eigen onderwijs. Maar zo is ASW volgens mij niet bedoeld. Een discipline is een methodisch gereglementeerde, specifieke blik op de werkelijkheid. Dat is bij ASW niet aan de orde. Iemand kan volgens mij geen expert zijn op meerdere gebieden tegelijk. Elke discipline heeft een mening over concrete problemen. Als die meningen worden gecombineerd kan er iets moois ontstaan. Dat noemt men synergie en dat was het idee achter ASW. Men zou gebruik gaan maken van het intellectuele kapitaal van de bestaande disciplines en de inzichten uit die vakgebieden integreren op thema's. Maar dat vergt wel samenwerking. In die zin is ASW te optimistisch geweest."

Ook voor sociologiehoogleraar Henk Flap is ASW vooral een onderwijsconcept. "Er zijn bijvoorbeeld geen handboeken of wetenschappelijke tijdschriften. Zelf zie ik meer in het idee dat er een onderwijstrack ASW is waaraan de diverse disciplines kennis toeleveren. Dat idee past goed in de bama-filosofie."

ASW'er Knijn ziet dat echter anders. Voor haar is ASW een combinatie van een onderwijsconcept en een zelfstandig vakgebied. "Wij hebben ons eigen onderzoeksterrein op het snijvlak van mens- en maatschappijwetenschappen met een eigen object: de relatie tussen sociaal beleid en sociale interventies. Gezien de recente ontwikkelingen in de westerse verzorgingsstaten hebben we daarmee een niche te pakken waar we nog jaren onderzoek naar kunnen doen. De relatie tussen sociaal beleid en sociale interventies is een vraag waar zowel sociale wetenschappers als beleidsmakers vandaag de dag mee worstelen en daar kan ASW een rol in spelen.

Daar komt bij dat ASW in Nederland als afzonderlijke discipline misschien een vreemde eend in de bijt is, maar dat je in het buitenland vergelijkbare onderzoeksprogramma's tegenkomt. Dan heet het social policy, social studies of social interventionist, maar het gaat allemaal over hetzelfde domein. Op die gebieden vind je ook eigen handboeken en een flink aantal tijdschriften."

In de faculteitsraad werd onlangs gepleit voor de vorming van een eigen departement ASW, maar decaan Koops voelt daar weinig voor. "Het ASW onderwijs zal in mijn visie juist meer gevoed moeten worden vanuit disciplines zoals psychologie, pedagogiek en sociologie. Ik verwerp het idee dat er speciale ASW-achtige psychologie zou bestaan. Ik vind dan ook dat bekeken moet worden of het onderzoek van ASW niet beter ondergebracht kan worden in - bij voorkeur meerdere - disciplinaire programma's."

Trudie Knijn kiest juist wél voor een eigen departement. "De les uit het verleden moet zijn dat onderwijs en onderzoek niet moeten worden gescheiden. Ik zou het liefst zien dat ASW een eigen departement wordt met eenheid van onderwijs en onderzoek op departementsniveau, vanuit zo'n basis kunnen we goed samenwerken met aanverwante onderdelen in de disciplines."

Hoogleraar beschoten met alarmpistool

Wie 'De Sociale wetenschappen in Utrecht' vluchtig doorbladert en alleen de foto's bekijkt, zou de indruk kunnen krijgen dat de geschiedenis van de faculteit wordt gedomineerd door studentenacties en bezettingen. De tekst corrigeert dat beeld, maar dat neemt niet weg dat de roerige jaren zeventig voor enkele van de meest vermakelijke passages zorgen.

Erik Hardeman

Die jaren begonnen in feite al in 1969 toen overal in Nederland verzet ontstond tegen de autoritaire manier waarop de universiteiten werden bestuurd. De hoogleraren waren op dat moment nog almachtige heersers die soms dictatoriaal, soms als goede vaders, maar vrijwel altijd zonder veel inspraak de gang van zaken in hun instituut bepaalden. Toen studenten en jonge medewerkers rond 1969 (het jaar van de Amsterdamse Maagdenhuisbezetting) ook in Utrecht met harde hand inspraak en medezeggenschap eisten, was dat een enorme schok voor het professorale establishment.

Met name bij psychologie liepen de emoties hoog op. De concrete aanleiding was het in dat jaar bekend gemaakte leerstoelenplan, dat niet naar de zin was van een aantal jonge medewerkers. Tot ontzetting van de hoogleraren bezetten die daarop hun instituut en ontzegden hoogleraar Dijkhuis twee dagen lang de toegang tot het pand aan de Varkensmarkt. Ook de vergadering van de staf van de subfaculteit werd 'bezet' verklaard, even later gevolgd door de vergadering van de gezamenlijke hoogleraren van de faculteit. Terwijl die uit protest tegen de gang van zaken niet meer bijeen kwamen, richtten de studenten gedemocratiseerde raden op, waarin werd beslist volgens het beginsel 'one man one vote'.

De ontwikkelingen volgden elkaar in die jaren in hoog tempo op. 'Nergens in het land was de onrust in een subfaculteit zo groot', schrijft oud-medewerker René van Hezewijk, die het hoofdstuk over psychologie voor zijn rekening nam. 'De hoogleraren bestreden elkaar in groepen die wel en die niet de invloed van studenten wilden formaliseren en de bestuurlijke organen werden uitgehold, bijvoorbeeld door het toestaan van wisselende plaatsen in de subfaculteitsraad voor 'specialisten' onder de studentleden.'

In 1975 was de bestuurlijke chaos zo groot geworden dat het college van bestuur ingreep. 'Iedere vorm van regulering ontbreekt', schreven twee door het college aangestelde troubleshooters in hun rapport. 'Zo leidt een student de vergaderingen van de subfaculteitsraad en werden zonder urgente redenen in de loop van het studiejaar besluiten genomen tot wijziging van het onderwijsprogramma en soms daarna weer verworpen.'

Eén van de druppels die de emmer deed overlopen was de afwijzing door de plenaire vergadering van studenten van een studieplan van docent Don Mellenbergh, omdat daarin onvoldoende plaats was ingeruimd voor het door marxistische studenten heilig verklaarde projectonderwijs. Alleen in die vorm kon onderwijs worden gerealiseerd dat niet in de kaart speelde van het kapitalistische systeem, stelden de studenten en enkele met hen sympathiserende docenten. Het onderzoek dat via projectonderwijs zou worden uitgevoerd, moest doelen en activiteiten behelzen die expliciet waren vastgesteld met de groepen in de praktijk die in een emancipatiestrijd waren verwikkeld.

In het schotschrift 'De verloedering ener subfaculteit' beschreef de later naar Amsterdam vertrokken Mellenbergh beeldend wat de gevolgen waren van de naar zijn mening op de spits gedreven Prinzipiereiterei van de meest radicale studenten en docenten. "Een belangrijk probleem wordt gevormd door de zogenaamde fundamentele discussie. Je moet eerst de onderwijsdoelstellingen fundamenteel bespreken alvorens je een studieprogramma mag opstellen; je moet eerst de positie van de psychologie in de maatschappij fundamenteel bespreken alvorens je een onderzoek mag doen; je moet eerst fundamenteel uitzoeken wat je eigen motivatie is alvorens je een psychologieboek in mag kijken. Zo doorredenerend zal eerst uitgezocht moeten worden of het nu wel zeker is dat de mens van de aap afstamt, alvorens we bananen mogen eten. Een dergelijke ad-fundum instelling, die momenteel alom tegenwoordig is binnen de subfaculteit, heeft een verlammende werking op onderwijs en onderzoek. Geef mijn portie maar aan fikkie.'

Hoewel het ook in de andere subfaculteiten van de faculteit onrustig was, bleef de commotie daar relatief beperkt. De sociologen hadden zo hun eigen manier herinnert emeritus-hoogleraar Henk Becker zich in het boek. 'Tussen 1968 en 1973 verkeerde de sociologie te Utrecht in een heftig proces van herstructurering. Radicale studenten eisten ook hier medezeggenschap van alle geledingen op alle niveaus. Er vonden enkele korte bezettingen plaats, plus een lange bezetting van zes weken. Kasten van hoogleraren werden opengebroken en aan het begin van een massavergadering werd een hoogleraar met een alarmpistool beschoten. De 'universitaire revolutie' aan het Sociologisch Instituut had behalve enkele grimmige echter vooral hilarische trekken. De lange bezetting van twee verdiepingen van Transitorium II (Van Unnik, red.) vond tijdens bloedheet zomerweer plaats. De staf bleef vanuit het eigen huis per post onderwijs geven, vooral om de werkstudenten niet te duperen. De vergaderingen van de staf vonden in de zonovergoten tuin van hoogleraar Thoenes in Oud-Zuylen plaats. Beheerder Van Elsberg inspecteerde regelmatig alle bezette kamers, vergezeld van secretaresses met gietertjes, die de planten in de vensterbanken water gaven. Toen de bezetters hun actie beëindigden, verlieten zij bleek en vermoeid Trans II, een 'sick building' als gevolg van gebrekkige ventilatie, buiten opgewacht door vrolijke, bruingebrande stafleden.'