'Die blik van mijn vader, dat is voor mij poëzie'

Prof.dr. Wiljan van den Akker was een van de jongstehoogleraren toen hij in 1987 werd benoemd. Nog geen jaar geledenwerd een nieuwe trofee aan zijn curriculum toegevoegd: hetvoorzitterschap van het gebiedsbestuur Geesteswetenschappen bij deNederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek NWO.Besturen is leuk, maar de moderne Nederlandse letterkunde - en danin het bijzonder de poëzie -, daar gaat zijn hart échtnaar uit. "Dat je op zo'n korte manier zulke essentiële dingenkunt aanroeren. Precies raak prikken in het menselijk bestaan, datblijf ik prachtig vinden."

Een muur van zijn werkkamer is behangen met grote foto's vanzijn vrouw en drie kinderen. Aan dezelfde wand prijken meerderegitaren. Gitaar spelen doet hij elke dag. Flamenco. "Het is watanderen met sporten hebben", zegt Wiljan Van den Akker (1954). "Jegebruikt andere hersenfuncties. Ik word er ongelofelijk uitgerustvan. Ik krijg nieuwe energie als ik een half uur, drie kwartiermuziek heb gemaakt. Daarna kan ik weer verder."

Hij ziet er jongensachtig uit, maar het grijs rukt op. Tijdenshet praten gebaart hij druk met zijn opvallend kleine handen. Hijnoemt zichzelf een 'opbouwwerker'. Hij vindt het leuk om iets op tezetten, en om dan, als het loopt, weer verder te gaan.

Zijn moeder zei altijd: 'Jij bent een zondagskind'. Eninderdaad, het lijkt wel of alles hem op een presenteerblaadje isaangeboden. Hij was amper gepromoveerd of hij werd, net 32,uitgenodigd te solliciteren als hoogleraar moderne Nederlandseletterkunde. En of hij alsjeblieft ook maar directeur wilde wordenvan het Onderzoeksinstituut voor Geschiedenis en Cultuur (OGC). "Ikheb in mijn leven twee keer uit eigen beweging gesolliciteerd",vertelt Van den Akker. "En dat is niks geworden. Verder ben ikoveral voor gevraagd."

Nog geen jaar geleden zocht NWO hem aan om voorzitter te wordenvan het gebiedsbestuur Geesteswetenschappen. Dat betekent dat hijde komende drie jaar mede richting zal geven aan het door NWOgefinancierde onderzoek in de filosofie, de theologie en deletteren.

Hij kan er niet mee zitten dat hij zo snel tot dewetenschappelijke top is doorgedrongen. Het enige nadeel ismisschien dat je al vroeg wordt opgeslokt door bestuurlijke taken,en dat gaat, als je niet uitkijkt, ten koste van het eigenonderzoek.

Van den Akker is over de hele linie eigenlijk een vroegbloeier.Zijn vrouw kent hij sinds zijn zestiende. En nog voordat hijafstudeerde - hij was toen 23 - werd hij voor de eerste keer vader.Dat dat vroeg was merkte hij aan reacties van anderen. "Ik herinnerme dat ik een geboortekaartje stuurde naar het instituut. Sommigedocenten reageerden geschokt. Op de een of andere manier past datniet in hun referentiekader. Dat je vader kunt worden als jestudent bent."

Kopland

De reactie van zijn eigen vader op de aanstaande geboorte staathem nog scherp voor de geest. "Hij keek mij aan met een mengelingvan schrik en ongeloof. Hij zei 'je bent nog veel te jong', en ikzei: 'niet jonger dan jij was'. Toen realiseerde hij zich dat ikgelijk had. Die blik herinner ik mij. Dat is voor mijpoëzie".

"Die blik van een vader die naar zijn kind kijkt en plotselingbeseft, jij bent mijn kind eigenlijk niet meer. Jij bent ook eenvent die kinderen kan maken, óók een vader. Naar schoolgaan en een auto kopen, dat kon nog, maar vader worden... dat waseen aardverschuiving waarmee ik voor hem totaal van identiteitveranderde. Ik noem dat 'poëzie' omdat het momenten in jeleven zijn waarin iets essentieels gebeurt. En als je in staat bentom dat te verwoorden..." Van den Akker zegt het met een zucht.

"Rutger Kopland heeft een prachtige cyclus geschreven over eenvergelijkbare ervaring. 'Johnson Brothers Ltd' gaat over een zoondie door het ouderlijk huis loopt als zijn vader is overleden. Hijherinnert zich ineens dat hij zijn vader vroeger een geheimzinnigeman vond met onbegrijpelijk gereedschap in zijn zakken.Tegelijkertijd realiseert hij zich dat hij nu net zo oud is alszijn vader toen was. Alsof hij ineens ziet dat het een man waszoals hij, met een vrouw en afspraken in zijn agenda. Die vader endie zoon worden gelijk aan het eind van het gedicht. JohnsonBrothers. Kopland speelt met de naam van zo n zinken bakje met tweeleeuwtjes, een prachtig symbool voor twee mannen, hij noemt het ooknog lullige leeuwen. Die combinatie van vervreemding, identificatieen paradox, dat is waar ik verschrikkelijk van houd inpoëzie."

Poëzie ligt Van den Akker na aan het hart. "Dat je op zo'nkorte manier zulke essentiële dingen kunt aanroeren. Preciesraak prikken in het menselijk bestaan, dat blijf ik prachtigvinden. Romans hebben vaak zo ontzettend veel woorden nodig en danis het nog niet zo treffend als in een gedicht. Ik heb een keer inde jury van de Librisprijs gezeten. Dan lees je toch echt een paarhonderd boeken waarvan je denkt - met permissie: 'Driekwart hadvoor mij helemaal niet geschreven hoeven worden. Dat isniet leuk.'Dan heb je een paar rottige avonden."

Poëzie leest hij in eerste instantie ook als een roman."Hup er doorheen, en dan pik ik er iets uit waar ik aan blijfhangen, en dan blader ik nog eens terug in veel gevallen." Van denAkker leunt naar voren, om zijn woorden kracht bij te zetten. "Jehebt goede kunst en slechte kunst. En daar tussenin zit voor mijniks. Je hebt ook weinig aan techniek. Knap gedanst, of knapgezongen, nee dat is het niet. Het moet je raken. Muziek moet jebij je nekvel grijpen. Hetzelfde geldt voor literatuur. Je moet eengedicht lezen en denken: 'Hier is iets aan de hand, dit verandertmij'."

Scheel

Eigenlijk wilde hij medicijnen gaan studeren. Zijn vader werktebij een bank en financierde veel specialistenpraktijken. Er kwamennogal wat medici bij de Van den Akkers over de vloer. "Eenintrigerende wereld", zegt zoon Wiljan terugkijkend. Toch werd hetNederlands en geen geneeskunde. "Iedereen verklaarde me voor gek.Het was 1973 en er viel geen droog brood mee te verdienen. 'Jijhebt toch bèta', zeiden mensen tegen mij, 'dan kan je tochbeter wat anders doen'? Mijn wiskundeleraar was razend toen hijhoorde dat ik Nederlands ging studeren. Ra-zend, want ik had helehoge cijfers voor wiskunde. Inderdaad, daaruit sprak een grote matevan dédain voor de letteren." Ondanks goedbedoelde raad vananderen deed Van den Akker toch wat zijn hart hem ingaf - iets wathij trouwens iedereen aan kan raden - en hij heeft nooit spijtgehad van zijn keuze. "Dat ik een bèta achtergrond heb, heeftme in mijn vak veel opgeleverd, vind ik", zegt Van den Akker. "Omeen voorbeeld te noemen. Eén van de trucs die je moet lerenals je een gedicht voor je neus krijgt, is dat je kunt zien hoewoorden en woordvelden in zo'n tekst via associaties met elkaarverbonden zijn. Dat is een bijna wiskundig soort analyse."

Eerlijk gezegd viel het eerste jaar van de studie wel een beetjetegen. "Het was erg saai. Maar wat mij nog het meeste tegenvielwaren mijn medestudenten. Die bèta-jongens bij mij op schooldie lazen echt geen boeken, dat vonden ze flauwekul, en ikverwachtte dat ik nu eindelijk gelijkgestemden zou ontmoeten, maardat was niet zo. Ze waren lang niet zo bevlogen als ik. Ik zat veelthuis te lezen. Wat overigens niet betekent dat ik sociaal scheelwas ofzo."

Al in het eerste jaar - ook daar was hij vroeg bij - besloot hijdat hij verder wilde in de wetenschap. Degene die hem de wetenschapals het ware heeft ingetrokken was zijn toenmalige mentor, Fritsvan Oostrom, toen derdejaars student, nu hoogleraar medievistiek inLeiden en nog steeds eengoede vriend van Van den Akker.

"Hij heeft een soort makelaarsfunctie gehad. Hij liet mij dingenlezen, soms zo hoog gegrepen dat ik er maar de helft van snapte.Maar hij toverde mij een wereld van lezen en schrijven voor die mijonpeilbaar groot en interessant leek. In eerste instantie lees jeals eerstejaars een middeleeuwse tekst en dan heb je geen idee watje daar over zou kunnen zeggen. Maar dan lees je er een studie overen er gaat een wereld voor je open. Ik dacht al snel, dat zou ikook wel willen kunnen, zoiets."

Religie

En 'zoiets' is hij inderdaad gaan doen, maar dan op het gebiedvan de moderne letterkunde. Het vak heeft hij geleerd vanSötemann, de toenmalige hoogleraar moderne letterkunde. Diebracht hem vooral kennis bij van de buitenlande poëzie. ToenVan den Akker aankwam was het de tijd van de close reading. Detekst stond centraal en buitentekstuele zaken als de biografie vande schrijver of historische factoren waren enigszins taboe. Daarinis een kentering gekomen.

"Er is nu weer veel meer interesse in de institutionelebenadering van literatuur", vertelt Van den Akker. Zelf is hij,samen met zijn Groningse collega Gillis Dorleijn, bezig met eennieuwe poëziegeschiedenis. Een gat in de markt blijkbaar, wantde uitgever bood hen onmiddellijk een contract aan om er een dikboek van te maken. "Op onze blauwe ogen", zoals Van den Akker zelfzegt.

Dorleijn en hij zijn eens gaan kijken hoeveel poëzie er nueigenlijk verschenen is in de periode 1900 tot 1940 en welkedichters uiteindelijk in de canon belandden. "Wat wij steeds meerontdekken is dat canonvorming niet achteraf gebeurt - via demiddelbare school en de universiteiten - het gebeurt op het momentzelf", vertelt Van den Akker.

"Het zijn de auteurs, de uitgevers, de tijdschriften, die depiketpaaltjes slaan voor wie belangrijk wordt en wie niet. Wat onsgaandeweg ook is opgevallen: ondanks de sterke verzuiling zijn hetvooral de niet-verzuild schrijvende dichters die bekend worden. Datkomt mede omdat die terecht kunnen bij belangrijke tijdschriften enuitgevers die zich zonder uitzondering in het neutrale middenophouden. In ons onderzoek kunnen we auteurs volgen. Iemand begintin een katholiek circuit, publiceert vervolgens in de belangrijkerekatholieke bladen met een hoger intellectueel gehalte en vervolgensgaat hij uit die wereld. Dat gaat nogal eens met conflictengepaard. Veel auteurs - bijvoorbeeld iemand als Jan Engelman -kiezen ervoor om hun geloofsovertuiging en de literatuur dan maarenigszins te scheiden.

"Dat allemaal bekijkend krijg je een interessant verhaal overhet spanningsveld tussen literatuur en wereldbeschouwing. Hoe gaande dichters daarmee om? Wat zijn de mechanismen die een rol spelen,wie zijn de machthebbers in het spel? De dichters en de tekstenblijven uiteindelijk alfa en omega, maar er is een heel veld omheendat ook belangrijk is. Met deze invalshoek kun je teksten ook opandere dingen bevragen. Ik vertel aan eerstejaars altijd dat demoderne poëzie begint bij de Tachtigers. Ik laat Kloos lezenen Perk, en waar ik altijd bang voor geweest ben, tot vorig jaar,is de vraag wat er nu zo modern is aan die poëzie. Je kuntnatuurlijk zeggen dat er sprake is van schoppen tegen de religie,maar ik heb altijd het gevoel gehad dat het daar niet alleen aankon liggen.

"Nu heb ik protestant-christelijke tijdschriften gelezen uit dietijd, en zij wijzen op hele concrete dingen. Bijvoorbeeld dat hetwoord 'sensatie' onnederlands is. Nieuwlichterij vonden ze dat. Hetwoord 'emotie' vonden ze ook nieuwlichterij, evenals het sonnet.Dat Kloos zijn gemoed uitstortte was absoluut onaanvaardbaar voorveel van zijn tijdgenoten. Door dit onderzoek kun je scherperantwoord geven op historische vragen."

One man-show

Als hoogleraar en directeur heeft hij het razend druk, maar Vanden Akker kan - al zegt hij het zelf - heel efficiënt werken.De eerste jaren zorgde hij voor het kind terwijl zijn vrouw alslerares brood op de plank bracht. "Toen heb ik geleerd omgedisciplineerd te zijn. Je moet echt elk uurtje benutten. Als jemaar beperkt tijd heb doe je veel meer, is mij opgevallen, dan alsje zeeën van tijd tot je beschikking hebt. Dat zie je ook bijmensen die een sabbatical hebben. Dan komt er vaak niks meer uithun handen, of het gaat ongelofelijk traag."

Die discipline komt hem nog steeds goed van pas. 's Ochtends vankwart over acht tot pakweg elf uur is 'heilige tijd', dan werkt hijaan de poëziegeschiedenis. Daarna vertrekt hij naar hetinstituut om de grote regelneef uit te hangen. Andersom kan niet,is zijn ervaring. "Als je de hele ochtend hebt vergaderd overonderzoeksstrategie dan staat je hoofd naar nóg een probleemwaar doelgericht een oplossing voor gevonden moet worden. Dan kunje niet naar huis gaan en je onderzoek oppakken. Dat betekentnamelijk naar A zoeken en B vinden, en daar heb je een heel anderegeestesgesteldheid voor nodig."

Nachtkastje

"Op zaterdag ben ik in het huis en met de kinderenbezig. Dekamer van mijn dochter opknappen, boodschappen doen, gezellig eenbeetje rondkloten. De rest van de week vult zich als vanzelf mettalloze taken." Zijn gezinsleden zijn er min of meer aan gewend."Als ik boven zit te werken klaagt daar niemand over. We zijnallemaal bezig. Maar waar ik me wel zoveel mogelijk aan hou is datik tussen half zes en negen beschikbaar ben om mijn jongste vanacht naar bed te kunnen brengen. Ze klagen vooral als ik 's avondsniet thuis kom met eten, en terecht. Ik probeer daar ook zoveelmogelijk aan tegemoet te komen, hoewel er tussen droom en daad welerg veel wetten en praktische bezwaren in de weg staan."

Soms is hij bijvoorbeeld ergens in het land om een lezing tehouden over poëzie. Hij wordt regelmatig gevraagd doorculturele clubs. Dan komt hij soms in huiskamers waar zo' n vijftigof zestig mensen zitten. Hij slaat zelden af. "Dat is de sjeu. Hetis een soort one man-show. Daar gaat mijn bloed sneller vanstromen. Ik sta graag te oreren en te doceren, met alleplankenkoorts die daarbij komt. Je staat alleen voor een clubjemensen en die moeten twee uur lang zo geboeid worden dat ze niethalverwege zeggen: 'Ik ga vanavond eens vroeg naar huis'. Ikschrijf nooit méér dan een paar puntjes op. Je moet eenzaal proberen aan te voelen. Als je merkt dat ze een beetjeinzakken dan moet je er iets anders in gooien. Dat spel vind ikverschrikkelijk leuk. Ook vermoeiend. Ik ben meestal behoorlijkleeg als ik, aansluitend op een lange werkdag, twee uur met zo'ngroep bezig ben." En dan moet hij nog vanuit pakweg Middelburg naarhuis.

Op zijn nachtkastje ligt dan geen boek meer te wachten. "Ik ben's avonds wel eens een keer uitgelezen. Als ik ook nog lezend inslaap moet vallen, dan kun je me wegdragen op een gegevenmoment."

Alette van Doggenaar


Johnson Brothers Ltd

Vroeger toen mijn vader nog groot was,

in de uitpuilende zakken van zijn jas

gevaarlijk gereedschap, in zijn pakken

de geuren van geplozen touw en lood,

achter zijn ogen de onbegrijpelijke wereld

van een man, een gasfitter eerste klas

zei moeder, hoe anders heb ik mij moeten

voelen vroeger toen hij de deuren sloot

voor haar en mij.

Nu is hij dood, ben ik ineens zo oud als

hij, blijkt tot mijn verbazing dat ook in hem

verval was ingebouwd. In zijn agenda zie ik

afspraken met onbekenden, aan zijn muur

kalenders met labyrinthen van gasleidingen,

op de schoorsteenmantel het portret van

een vrouw in Parijs, zijn vrouw, de onbegrijpelijke

wereld van een man.

Kijkend in het porseleinen fonteintje uit

de dertiger jaren met de twee lullige leeuwen:

Johnson Brothers Ltd, hoog in het dood-

stille huis het droevige sloffen van moeder,

jezus christus vader, komen de tranen

om nu en om toen, vloeien ze samen

in het lood van de zwanenhals,

niet meer te scheiden van de druppels

uit het koperen kraantje met cold.

Rutger Kopland

Uit: Alles op de fiets