'Een engel kan niet uit de lucht vallen'

Interreligieus onderwijs brengt God en Allah nader tot elkaar

Psychologe Ina ter Avest las, toen ze net was afgestudeerd, in een lokaal nieuwsblad een bericht over de invoering van interreligieus onderwijs. "Ik dacht: Jeetje, christelijke en islamitische kinderen komen wel uit twee heel verschillende tradities. Wat betekent dat nou voor ze?" Uit haar onderzoek blijkt dat God een beetje Allah werd, en Allah een beetje God.

Ter Avest heeft de ontwikkeling van het godsconcept van autochtone en allochtone kinderen in een multiculturele en multireligieuze onderwijscontext bestudeerd. De psychologe deed daarvoor een longitudinaal onderzoek op een protestants-christelijke en een interreligieuze school, vanaf het schooljaar 1990-1991. "Het is heel belangrijk dat dezelfde kinderen zo lang zijn gevolgd", benadrukt Ter Avest. "Bijzonder was bovendien dat er zowel christelijke als islamitische kinderen onderzocht zijn. Van moslimkinderen was nog weinig bekend over de ontwikkeling hun godsconcept."

God is groot

Wanneer kinderen in groep zes zitten van de basisschool, blijken islamitische en christelijke kinderen niet zoveel te verschillen in het beeld dat ze van God hebben. Beide groepen zeggen bijvoorbeeld: "God kan alles, Hij is heel groot." Op die leeftijd, rond tien jaar, leggen kinderen ook nog geen relatie tussen God en de regels bij het spelen of hoe je moet omgaan met elkaar. In hun beleving zijn het gewoon de ouders en andere opvoeders die erop letten of ze wel de juiste dingen doen.

"Pas als kinderen in het vervolgonderwijs zitten, gaat religie betekenis krijgen voor ze", legt Ter Avest uit. Dan blijkt dat islamitische en christelijke kinderen verschillende betekenissen aan God geven. Bij moslimleerlingen is God meer aanwezig in het leven van alledag dan bij christelijke door het vervullen van dagelijkse religieuze plichten. Zij noemen hem vaker 'de Schepper'. Christelijke leerlingen gebruiken die term ook wel, maar zien God toch meer als een 'Vriend'. Bij hen is God vooral aanwezig als een herinnering uit verhalen.

Ter Avest vroeg zich af of interreligieus leren invloed heeft op hoe het begrip God zich ontwikkelt bij kinderen. Ze onderzocht daarvoor twee basisscholen met zowel christelijke als islamitische leerlingen in Ede, "een degelijk christelijk dorp". De ene was de Juliana van Stolbergschool, de school waarover ze in het huis-aan-huisblad had gelezen en die met interreligieus onderwijs was begonnen. Deze school gaf naast christelijke godsdienstlessen ook islamitisch godsdienstonderwijs onder schooltijd. De andere was de protestants-christelijke Prinses Margrietschool, die helemaal uitging van de christelijke traditie.

De psychologe vond inderdaad verschillen tussen de leerlingen van de twee onderwijssystemen. Deze kwamen pas naar voren toen ze inmiddels in het vervolgonderwijs zaten. Ter Avest: "Wat opvalt is dat de leerlingen die interreligieus onderwijs hebben gevolgd van beide godsdiensten kenmerken gebruiken bij de vorming van hun godsbeeld. Ze hebben een hybride godsconcept. De moslimjongeren zien Allah bijvoorbeeld ook als vriend, een beeld dat vaker voorkomt bij christelijke jongeren. Moslims zien God vaak meer afstandelijk, als een meester waar de mens ontzag voor moet hebben." Voorzichtige conclusie uit dit onderzoek: Interreligieus leren heeft mogelijk invloed op het godsconcept dat de kinderen ontwikkelen.

Superman

Enthousiast vertelt Ter Avest over de methodes die bij haar onderzoek goed bleken te werken. Zo stelde ze vragen aan de leerlingen naar aanleiding van bepaalde foto's en hield ze gesprekken met ze nadat religieuze verhalen in de klas waren verteld. Het was voor de promovenda heel leuk te horen hoe de kinderen zich uitdrukten. "Soms wisten ze van zichzelf nog niet half hoe diepzinnig hun opmerkingen waren." Grappig konden de opmerkingen van de kinderen ook zijn, zoals: "God is denk ik een soort van superman", of: "Een engel kan niet zomaar uit de lucht vallen."

Ter Avest koos voor het werken met verhalen omdat deze in godsdienstige tradities een heel belangrijke plaats innemen. De onderzoekster ontdekte daarbij wel dat in religieuze verhalen vaak 'complexe emoties' zitten die bij jonge kinderen nog niet voldoende ontwikkeld zijn. Dat levert problemen op voor het begrip van sommige verhalen. Neem het verhaal over Abraham, die van God zijn kind moet offeren om daarmee zijn vertrouwen in God te laten blijken. Je eigen kind vermoorden, dat is voor iemand van tien jaar niet te vatten. "Dus misschien is het beter bepaalde verhalen te bewerken, zodat ze wel aansluiten bij de sociaal-emotionele ontwikkeling van jonge kinderen", zegt Ter Avest. "Want je wilt er waarden, beelden mee overdragen, maar daarvoor moet het niet te zwaar zijn."

Grappig vond Ter Avest de ontdekking dat de houding van de moeders misschien wel de belangrijkste rol speelt in de ontwikkeling van de religieuze identiteit van kinderen. Die was het sterkst wanneer zij duidelijk een religieuze opvoeding gaven maar tegelijkertijd een open houding hadden ten aanzien van de wereld om hen heen, dus ook ten opzichte van andere godsdiensten. Juist zulke moeders kozen bewust voor de interreligieuze school, bleek. Het kan dus zijn dat dit gegeven het gevonden verschil tussen de leerlingen van de verschillende onderwijssystemen (mee) verklaart, en niet het onderwijs zelf.

De interreligieuze school nam de ouders heel serieus, zag Ter Avest. "Ouders vinden het wenselijk dat hun opvoeding aansluit bij die op school." Maar, vult ze aan, de school dient ook om de wereld van een kind groter te maken. "Je wil je kind in contact brengen met anderen en kennis laten maken met andere leefwijzen. Wat je thuis leert, wordt enigszins opengebroken op de interreligieuze school. Er is dialoog tussen verschillende leerlingen waardoor ze vervolgens zelf gaan nadenken over wat ze hebben gehoord." Daarom pleit Ter Avest voor zo'n soort 'begeleide openheid'.

In ieder geval hoopt ze dat lerarenteams op basisscholen met de onderzoeksresultaten aan de slag gaan. "Dat kan op diverse manieren en ik vind het natuurlijk leuk om zelf mee te blijven denken." Ze waarschuwt wel: "Snelle successen zijn niet te behalen. De mogelijke effecten van interreligieus onderwijs zijn op lange termijn, zoiets neemt járen in beslag. Onderwijsvernieuwing is vaak in eerste instantie alleen voor de directe betrokkenen van belang. Pas later ontstaat een olievlekwerking."

Zoek

Waren er nog problemen bij het onderzoek? Ter Avest: "Hét probleem van longitudinaal onderzoek is uitval en daar had ik ook mee te maken. Kinderen waaierden uit en sommigen raakten zoek. Een aantal wilde niet meer meedoen, of hun ouders vonden het wel genoeg geweest." De onderzoekster vindt het ook jammer dat het niet lukte om een openbare school in Ede mee te laten doen aan het onderzoek, waardoor er geen seculiere kinderen bij zijn betrokken.

Opmerkelijk is dat de interreligieuze Juliana van Stolbergschool dit jaar haar deuren gaat sluiten. Het leerlingenaantal is te sterk afgenomen door vergrijzing en het zwarter worden van de wijk om door te kunnen gaan. Volgens Ter Avest heeft dit niets te maken met het gebruikte interreligieuze onderwijsmodel. Ze vindt ook niet dat haar onderzoek nu voor niks geweest. "Ik ben blij dat ik er jaren geleden aan begonnen ben; nu weten we tenminste iets over de inhoud van dit onderwijsexperiment op de religieuze ontwikkeling van kinderen."

Rebecca de Kuijer
Ina ter Avest is als adviseur verbonden aan de Utrechtse Adviesgroep voor Identiteit, Levensbeschouwing en Onderwijs en is docente aan de Pabo in Nijmegen. Ze studeerde psychologie in Utrecht en cultuur- en godsdienstpsychologie in Nijmegen.