'Een octrooi vestig je niet om er rijk van te worden'

Erik Hardeman

In zijn kast staat ruim een halve meter ordners boordevol papier. "Als je wilt weten waarom veel onderzoekers zo'n hekel hebben aan octrooien", lacht onderzoeker Freek Beekman, "dan zie je hier het antwoord. Het is onvoorstelbaar hoeveel papierwerk een octrooi met zich meebrengt. En denk maar niet dat je een minuut gecompenseerd krijgt van de vrije tijd die je als uitvinder in die hele papierwinkel steekt."

Universitaire onderzoekers en octrooien. In de Verenigde Staten is het een vanzelfsprekende combinatie, maar Nederland aarzelt nog. Op verzoek van het ministerie van Economische Zaken gaf de Amerikaanse econoom Alan Porter de Nederlandse universiteiten er daarom drie jaar geleden ongenadig van langs. De University of California had in de jaren 1995-1999 meer dan 1500 octrooien aangevraagd, de TU Delft, de Nederlandse koploper, had er in diezelfde periode nog geen vijftien. Een schande, vond Porter.

Zijn woorden lijken effect te hebben gehad, want de Nederlandse universiteiten krijgen steeds meer belangstelling voor octrooien. Ook de Universiteit Utrecht is actief op dit gebied. De gecombineerde Holdings van universiteit en ziekenhuis beheren inmiddels ruim zeventig octrooien, terwijl onderzoekers er via bedrijven ook nog eens veertig hebben gevestigd. Per jaar komen er hier zo'n vijftien bij, vertellen Oscar Schoots en Raoul Linschoten, die namens de Holdings alle octrooizaken behartigen. Maar dat betekent niet dat de aversie van onderzoekers als sneeuw voor de zon is verdwenen.

Profijtelijke samenwerking

Octrooieren is duur, kost veel tijd en levert maar zelden wat op, is een veelgehoorde klacht. Bovendien kun je ook prima met bedrijven samenwerken zonder octrooi, dus waarom zou je al die moeite doen? Schoots kan zich de weerstand wel voorstellen. Terwijl de kosten van een octrooi hoog zijn en de papierwinkel gigantisch, levert wereldwijd minder dan tien procent van de octrooien geld op. Dat onderzoekers niet staan te trappelen om er veel energie in te steken, vindt de Utrechtse octrooideskundige dus wel begrijpelijk. "Het vestigen en onderhouden van een octrooi gedurende de twintig jaar looptijd kost voor Europa, de VS, Japan, Canada en Australië samen gemiddeld zo'n 150.000 euro, terwijl het meestal drie tot zes jaar duurt voordat duidelijk is of je iets bruikbaars in handen hebt.

"In Utrecht worden die kosten deels of geheel door de Holdings betaald, terwijl we de onderzoeker bovendien zoveel mogelijk bureaucratische rompslomp uit handen nemen. Als de vinding succes heeft, ontvangen we als tegenprestatie een deel van de octrooiopbrengsten, maar als het mislukt, zijn we dat geld kwijt. Afhankelijk van de kostenverdeling en het aantal uitvinders gaat vijf tot vijftien procent van de netto inkomsten naar de uitvinder(s), de rest wordt verdeeld tussen de onderzoeksafdeling en de Holdings. Omdat we onze eigen broek moeten ophouden, vragen we ons uiteraard terdege af hoe groot de kans op succes is. In de praktijk stoppen we betrekkelijk vaak met een aanvraag, omdat we gaandeweg merken dat er geen brood in zit."

Toch begint de stemming in Utrecht steeds meer pro-octrooi te worden, vervolgt Schoots. Geld is daarbij overigens niet de enige en wat hem betreft zelfs niet de belangrijkste reden. Een octrooi vestig je niet om er rijk van te worden, is zijn motto, maar om contact te krijgen met een partner in het bedrijfsleven en de kans te vergroten dat een uitvinding de maatschappij ten goede komt. "Natuurlijk is er altijd een kans dat je vroeg of laat aardig aan je uitvinding gaat verdienen, maar eerst moet het product op de markt komen en daarvoor is samenwerking met een bedrijf onmisbaar. Kan dat niet zonder octrooi, is de vraag? Het antwoord luidt nee, en al helemaal niet in de biotechnologie. De ontwikkeling van een nieuw geneesmiddel kost enkele honderden miljoenen dollars. Als de ontdekker zijn vinding niet patenteert, maar er meteen over publiceert, kan iedereen er mee aan de haal gaan. Geen enkel farmaceutisch bedrijf zal dan nog bereid zijn om te investeren in de verdere ontwikkeling. Dus als je wilt dat er iets met je vinding gedaan wordt, moet je wel een octrooi aanvragen, tenzij je hem al voor de publicatie aan een bedrijf verkoopt."

Hoe de universiteit met een octrooi omgaat, hangt af van de situatie, zegt Linschoten. "Je kunt het in licentie aan een bedrijf geven in ruil voor extra onderzoeksbudget. Die constructie opent vaak de deur naar een heel profijtelijke samenwerking, terwijl de uitvinder zelf gewoon onderzoek kan blijven doen. Maar er zijn ook onderzoekers die gegrepen worden door die commerciële wereld. Als je die mensen goed begeleidt, kunnen ze een aantal jaren als wetenschappelijk directeur van hun eigen BV op een heel zinnige manier bijdragen aan de ontwikkeling van hun vinding, voordat hun bedrijf wordt overgedaan aan een groot bedrijf en zij weer teruggaan naar het onderzoek. En ja, dan heb je natuurlijk nog mensen zoals Ton Logtenberg en Jan van de Winkel, die als onderzoeker een BV zijn begonnen en later wetenschappelijk directeur zijn geworden van respectievelijk Crucell en Genmab, twee beursgenoteerde bedrijven. Jan van de Winkel is weliswaar nog steeds hoogleraar, maar voor hem komt het bedrijf nu op de eerste plaats. Ton Logtenberg is inmiddels al weer met een volgend bedrijf bezig."

Aanzien

Een serieus bezwaar tegen octrooien is dat zij publicaties in de weg zouden staan. Dat druist niet alleen in tegen alle wetenschappelijke mores, maar vormt ook een risico voor de reputatie van de groep. "Octrooien worden niet geciteerd", zegt een Utrechtse onderzoeker, die anoniem wil blijven. "Als wij in onze groep moeten kiezen tussen een artikel in 'Nature' of een octrooi, dan kiezen we voor 'Nature'. Als we dat niet doen, worden we slecht beoordeeld bij de onderzoeksvisitaties en dan krijgen we na verloop van tijd minder geld. In die zin schaden octrooien het aanzien van de onderzoeksgroep."

Dat een octrooi publicaties in de weg staat, wordt door Oscar Schoots echter zeer beslist van de hand gewezen. "Een enkele keer moet je een publicatie opschorten, en dat nog hooguit een paar maanden, maar zodra de octrooiaanvraag is gedeponeerd, staat niets publicatie meer in de weg. Integendeel, dan beschermt de aanvraag je juist." Hij geeft wel toe dat octrooien nog weinig bijdragen aan de wetenschappelijke reputatie van onderzoekers. Hij wijst echter op 'aanbeveling 6' van het rapport van het Platform Universitair Octrooibeleid. In die aanbeveling worden de colleges van bestuur expliciet uitgenodigd om een octrooi bij de beoordeling van onderzoekers even hoog te waarderen als een wetenschappelijk artikel.

Dat laatste zou Freek Beekman zeer op prijs stellen. De onderzoeker van het Instituut voor medische beeldverwerking van het UMC, die onder meer een octrooi aanvroeg op de U-SPECT-I (zie fotobijschrift), is geschrokken van de hoeveelheid kostbare tijd die opging aan bureaucratische procedures. "Een vreselijk gedoe is dat. Normaal vind je iets uit en dat publiceer je dan. Nu moet je het zo formuleren dat het octrooieerbaar is. Daarna komt er een octrooigemachtigde langs, die in dit geval vond dat ik maar liefst 95 claims moest indienen. En daar moest ik van uitzoeken of zijn zwaar juridisch jargon technisch gezien nog klopte. Bij een vorig octrooi, dat uiteindelijk toch toegekend is, begon de Octrooiraad tegen te spartelen, wat ook weer een hoop rompslomp met zich meebracht. Alles bij elkaar ben ik alleen voor de Nederlandse aanvraag al twee weken fulltime bezig geweest met het uitleggen van de principes, het overleggen en corrigeren van conceptteksten, de juridische formuleringen en het maken van schema's. Het hele vastleggen van het octrooi heeft me anderhalve maand en een vakantie gekost. Als je dan ook nog bedenkt dat een octrooigemachtigde met droge ogen 300 euro per uur declareert, terwijl hij soms echt prutswerk aflevert, dan kun je je afvragen of alle inspanning de moeite waard is geweest."

Dat Beekman die vraag na enige aarzeling toch met 'ja' beantwoordt, heeft verschillende redenen. "De hoofdreden is een puur gevoelsmatige. Een uitvinder wil graag als zodanig erkend worden. Jíj hebt iets nieuws bedacht en daar wil je graag je naam aan verbinden. Maar daarnaast heb ik er ook daadwerkelijk voordeel van. Ik ben nu bezig met het oprichten van een BV om de U-SPECT-I commercieel in productie te nemen en de daarvoor benodigde subsidies krijg je alleen met een octrooi. Ook technologiestichting STW, van wie wij geld voor onderzoek krijgen, subsidieert je liever als je een octrooi in de hand hebt. Als ik straks een BV heb, hoop ik mijn universitaire onderzoeksgroep volledig op NWO- en STW-subsidies te kunnen laten draaien, terwijl ik via mijn bedrijf de nieuwste apparatuur in huis kan halen. Dat zou een ideale combinatie zijn."

Beekman heeft lof voor de Holdings vanwege de geboden ondersteuning en de toenemende professionaliteit. Maar over het beloningsbeleid is hij nog niet tevreden. "Ik vind dat de uitvinder op dit moment wel heel erg achter in de rij staat. Als er geld binnenkomt, wordt dat in Utrecht eerst gebruikt om alle kosten te dekken. Ik begrijp dat wel, maar het motiveert niet erg. Als de universiteit het aanvragen van octrooien wil stimuleren, kan zij beter meteen een bepaald percentage naar de onderzoeker overmaken. En dan niet naar het instituut waar hij werkt, maar rechtstreeks naar hemzelf, want anders weet hij nog niet zeker of hij iets van al zijn inspanningen terugziet. Wat dat betreft zou Nederland een voorbeeld aan Amerika mogen nemen. Het is hier nog allemaal zo verrekte hiërarchisch. Daar moeten we echt snel mee stoppen."