Een proefschrift als teken van vriendschap

"Weet je nog dat ik je in de Pasteurstraat voor de eerste keerheb ontmoet, Jan Willem? Je was maar acht jaar ouder dan ik, maarmet dat keurige blauwe pak van je en met die zware horlogekettingzag je er toen al uit als een oudere heer. Ik was behoorlijk van jeonder de indruk."

De lach op het gezicht van professor Willem den Otter is nietzonder een vleugje ironie. Met een bijna vaderlijke blik kijkt dehoogleraar celbiologie naar de kordate zestiger met het witte haardie sinds het begin van de jaren zestig zijn collega en vriend is.Sinds deze week kan aan dat rijtje de term 'exegeet' wordentoegevoegd, want de doctorsbul die Koten dinsdag kreeg, werd hemuitgereikt op basis van een wetenschapsfilosofische studie naar eendoor Den Otter ontwikkelde theorie over het ontstaan vankanker.

Nu is het de beurt aan Jan Willem Koten om te glimlachen. "Ikben er steeds meer van overtuigd geraakt dat de ontwikkeling van dewetenschap voor een groot deel wordt gestuurd door toeval. In mijnboek laat ik zien dat ook de theorie van Den Otter door eensamenloop van toevallige factoren is ontstaan. Hij is het daar ookwel mee eens, maar mijn benadering is geloof ik toch niet helemaalzijn 'cup of tea'. We zijn het trouwens over meer dingen met elkaaroneens. Maar stel je voor dat dat niet zo was. Dat zou voor onzevriendschap toch de dood in de pot zijn?"

Leermeester

Over toeval gesproken. Hun eerste ontmoeting vond plaats toenvierdejaars biologie-student Willem den Otter in 1963 min of meerop goed geluk een instituut van de faculteit Geneeskundebinnenstapte. "Ik zocht naar een bijvak op de grens van biologie engeneeskunde en had in de gids gezien dat er een PathologischInstituut bestond. Ik had geen idee wat dat inhield, maar het klonkgoed en ik ben er naar binnen gestapt om te zien of ik eenstageplaats kon krijgen."

In de Pasteurstraat leerde Den Otter wetenschappelijkhoofdambtenaar Koten kennen. Maar hun echte samenwerking begon pasvijf jaar later toen Den Otter, inmiddels zelf onderzoeker, vanzijn hoogleraar deopdracht kreeg om een Engelstalig gezelschap toete spreken. "En dat terwijl ik geen woord Engels sprak. Ik wist megeen raad. Precies op dat moment kwam ik Koten tegen die net eventerug was uit Afrika. Hij zei: Hoeveel tijd heb je? Zes weken?Mooi, morgen om tien uur beginnen we en over zes weken staat jeverhaal op papier. En zo was het ook. In dat opzicht is hij echtmijn leermeester geweest. Hij was heel streng. Ik mocht geen woordmeer schrijven dan strikt nodig was." En met een blik op het forseproefschrift van Koten: "Moet je hem nu zelf zien."

Terwijl Den Otter zijn loopbaan in de Domstad voortzette, koosKoten voor een zwervend bestaan, dat hem na Afrika onder meer inSyrië, Libanon en Iran bracht als gasthoogleraar voor deWereld Gezondheids Organisatie. Pas in het begin van de jarentachtig kwam hij terug naar Utrecht, waar Den Otter, inmiddels tothoogleraar benoemd, werkte aan een theorie over het ontstaan vankanker.

Den Otter: "Ik hield me in die tijd bezig met de immuunafweertegen kanker en was vastgelopen op de toen gangbare theorie datéén genetische afwijking voldoende was om het proces vantumorvorming te starten. Dat leek me nogal vreemd, want datbetekende dat in het lichaam elke dag zo'n honderdduizendtumorcellen zouden ontstaan. Dat toch maar één op de viermensen kanker krijgt, werd door de deskundigen verklaard door deonvermoeibare activiteit van het immuunsysteem dat elke dag weeralle nieuw gevormde tumorcellen zou vernietigen."

Voor Den Otter was evident dat het immuunsysteem niet tot zo'nprestatie in staat is. Hij ging daarom op zoek naar een andereverklaring voor het ontstaan van kanker en ontwikkelde hetzogeheten 4-mutatie-model voor het ontstaan van kanker. Volgens dietheorie ontstaat kanker pas wanneer er sprake is van vier of meerkanker-specifieke mutaties in het genetisch materiaal.

Die hypothese leek de frequentie waarmee kanker bij mensenvoorkomt goed te kunnen verklaren. Maar zegt Den Otter, "ik ben eenbioloog die achter zijn bureau verzon hoe dingen zouden kunnengaan. Jan Willem is een medicus met een encyclopedische kennis vanziekten. Vandaar dat ik hem toen heb gevraagd om na te gaan of mijnmodel spoorde met de medische feiten."

Sherry

Het heeft uiteindelijk zestien jaar geduurd, maar tenslotteheeft die vraag nu dan toch geleid tot een proefschrift waarin demedische kant van de zaak overigens steeds meer ondergeschikt isgeworden aan een meer wetenschapsfilosofische benadering.

Koten: "Ik wil met mijn boek aan de hand van de geschiedenis vanhet denken over kanker vooral iets zeggen over de gang vanhetwetenschapsbedrijf, en dan liefst op een leesbare manier, eenboek dat je op zondag na de lunch onder het genot van een glassherry en een goede sigaar kunt lezen. Ik ben er steeds meer vanovertuigd geraakt dat de voortgang van de wetenschap in hoofdzaakdoor drie factoren wordt bepaald. Je hebt een onderzoeksgroep nodigwaar goed wordt samengewerkt en waar een goede sfeer heerst; jehebt als onderzoeker een geweldige integriteit nodig; en dan is ernog het toeval, de serendipiteit. Ik zeg dan: Onze Lieve Heer moetje helpen, en dat doet Hij ook als je het toeval maar weet tepakken."

Naast het toeval speelt volgens Koten echter ook het heersendewetenschappelijke paradigma een grote rol in de theorievorming. Hijlaat in zijn boek zien hoe groot de samenhang is tussentheorieën over het ontstaan van kanker in verschillende tijdenen de manier waarop in die perioden over ziekte werd gedacht.

"Ik vond dat een behoorlijk deprimerende gedachte", geeft DenOtter toe. "Als onderzoeker denk je toch altijd dat je origineelbent en nieuwe dingen ontdekt, maar Jan Willem laat duidelijk ziendat iedere onderzoeker denkt vanuit het ziektekundig paradigma vanzijn tijd. Dat heeft hij ten aanzien van de theorievorming over hetontstaan van kanker in dit boek heel goed en grondiggedocumenteerd."

Dat het boek er nu ligt, is mede te danken aan stevig ingrijpenvan Den Otter. "We hebben de afgelopen tien jaar samen zo'n vijftigartikelen geschreven. Dan hadden we het natuurlijk ook regelmatigover zijn promotie, maar het leek wel of hij niet wilde. Op eengegeven moment was ik het zat en heb ik een klapper gepakt. Vooropheb ik met grote letters geschreven: proefschrift J.W. Koten, en ikheb een hoofdstukindeling gemaakt. Kijk, zei ik, hier is jeproefschrift. Als jij nu nog even honderd bladzijden schrijft, ishet klaar."

Koten lacht bij de herinnering, maar wordt dan weer ernstig."Dat ik zo lang heb gewacht komt mede omdat ik te vaak hadmeegemaakt dat mensen na hun promotie droog vielen. Ik dacht:Koten, dat moet jou niet overkomen. Op dit moment, nu ik 68 ben,loop ik dat risico niet meer. Ik heb een gedicht in mijnproefschrift opgenomen, waarin ik de levensavond beschrijf als eenmoment van 'kalmte die zelfs de diepste nacht niet meer kennenzal'. In die sfeer past het voltooien van een proefschrift heelgoed.

Dat ik er zo lang over heb gedaan, komt overigens ook omdat ikeen promotie voor mijn wetenschappelijke reputatie niet echt meernodig had. Natuurlijk vind ik een proefschrift waardevol, maar devoornaamste reden om dit boek af te maken was om er onzevriendschap mee te bevestigen. Voor mij is dit boek allereerst eenmanier om mijn dankbaarheid voor de afgelopen 35 jaar tot uiting tebrengen."

Erik Hardeman