Een stapel roti's voor de tegenstander
Promotieonderzoek Ramsahai vraagt om waardering voor allochtone voetbalclub
Het is een populaire opvatting: allochtonen die zich terugtrekken in eigen kring en zich daarbij richten op de eigen etniciteit en het land van herkomst integreren niet. Ze zijn soms zelfs verdacht. Kijk naar de discussie over de Marokkaanse imams die werden teruggeroepen. Eigen scholen, kerken, culturele verenigingen en zeker ook sportclubs worden gezien als haarden van achterstand. Deze denkwijze bevalt Sieuwpersad Ramsahai (50) allerminst.
“De cultuur van de migrant wordt zo geproblematiseerd dat er alleen nog maar sprake is van integratie als mensen de dominante cultuur overnemen. Dat is geen integratie, maar assimilatie. Er is wereldwijd veel onderzoek verricht dat aantoont dat die binding met de eigen groep of met het thuisland helemaal geen belemmering is voor deelname aan de maatschappij.”
De docent aan de Haagse Hogeschool, gespecialiseerd op het gebied van crossculturele vraagstukken en Dutch Business culture, wordt gesterkt in deze mening door de resultaten van het onderzoek waarvoor hij jarenlang zijn weekeinden en vrije doordeweekse avonden doorbracht langs de velden en in de kantines van tal van voetbalverenigingen waar allochtone voetballers actief zijn. Vele spelers, trainers, bestuursleden en scheidsrechters werden door hem geïnterviewd en geënquêteerd. De conclusies zijn naar de mening van Ramsahai eenduidig.
Allochtone voetbalclubs keren zich niet af van de samenleving, maar slaan juist bruggen. Bovendien zijn er weinig verschillen in de sociaaleconomische positie van leden van allochtone voetbalclubs en allochtone leden van autochtone verenigingen. Vorige week maandag promoveerde Ramsahai, die zelf overigens nooit een begenadigd of gepassioneerd voetballer was, op het proefschrift Thuiswedstrijd in een vreemd land.
Sport onderscheidt
De kiem van de belangstelling van Ramsahai voor de allochtone voetbalbeleving werd begin jaren zeventig in het Haagse Zuiderpark gelegd. Daar zag hij Suriname, zijn vaderland dat hij kort daarvoor de rug had toegekeerd, op microniveau. “Donkere mannen voetbalden op geïmproviseerde veldjes. Ik realiseerde me dat elk team een etniciteit en vaak zelfs ook een regio uit het thuisland vertegenwoordigde. Hindoestanen uit Kwatta speelden tegen Hindoestanen uit Pad van Wanica. En als men tegen een Hollands team speelde en succes boekte, was de euforie nog weken daarna te merken. Dat beeld fascineerde me. Tegelijkertijd voelden mijn bezoeken aan het park als een soort van thuiskomen.”
Vele jaren later herontdekte Ramsahai als student niet-westerse sociologie in Leiden de migrantenvoetbalclubs, toen hij zelforganisaties van Surinaamse jongeren onder de loep nam. Het leidde tot het promotieonderzoek dat hij uiteindelijk in de afgelopen jaren onder de hoede van de vicevoorzitter van de KNVB, hoogleraar Paul Verweel van de Utrechtse School voor Bestuurs- & Organisatiewetenschap, voltooide.
In navolging van Verweel, die zelf ook wetenschappelijk geïnteresseerd is in allochtone voetbalclubs, benadrukt Ramsahai dat sport bij uitstek geschikt is om identiteit te demonstreren. “Sport is onderscheidend, op tal van vlakken: sterk-zwak, snel-langzaam, man-vrouw, hoge sociale klasse-lage sociale klasse, individuele- versus teamsport. Op dezelfde manier werkt sport onderscheidend als het gaat om de eigen culturele identiteit. Sporters zoeken enerzijds een gezelschap waarmee men zich kan vereenzelvigen en anderzijds een groep waartegen men zich kan afzetten. Bij wedstrijden onder de autochtonen is het onderscheidende vermogen gelieerd aan een regio of een stad, Rotterdam-Amsterdam bijvoorbeeld, of soms zelfs een wijk, Scheveningen versus Boslust. Bij wedstrijden tussen allochtonen en autochtonen wordt het verschil in termen van etniciteit benadrukt: Turken tegen autochtonen, Marokkanen tegen autochtonen, Surinamers tegen autochtonen, en ga zo maar door.”
Clubcultuur
In dit perspectief is een op het eerste gezicht onverwachte constatering in het proefschrift goed te plaatsen. Door het streven naar het beleven en behouden van de eigen identiteit, kunnen allochtone en autochtone voetballers vaak beter met elkaar overweg wanneer zij binnen een eigen etnische club spelen dan wanneer zij samen in één club spelen.
De onderzoeker schetst uitgebreid de problematische en tumultueuze historie van de Haagse vereniging BMT die tot verdriet van veel autochtone leden door Turkse voetballers werd ‘overgenomen’, evenals de oprichtingsgeschiedenis van de voetbalvereniging Kismet uit Amsterdam die de vluchthaven werd voor Hindoestanen die zich eerder bij twee andere Hollandse verenigingen niet welkom voelden.
“Identiteiten luisteren kennelijk erg naar grenzen. Wanneer allochtonen aparte teams vormen binnen een autochtone vereniging, dan wordt dat vaak als bedreigend ervaren. Zeker als het gaat om het vlaggenschip, het eerste team. Er komen dan gaten in de muur die men graag optrekt tussen wij en zij. Het was voor mij een waanzinnige ontdekking dat de problemen als sneeuw voor de zon verdwijnen wanneer de allochtonen door die omstandigheden een eigen club oprichten.” Schaterend: “Kismet kwam als onderhuurder bij een Hollandse voetbalvereniging en er werden onmiddellijk bruggen geslagen tussen beide sportclubs. Daarnaast speelde Kismet tegen de Hollandse verenigingen waar de Hindoestanen eerder vertrokken waren. Wat denk je? Het zijn nu de beste vrienden, koek en ei, omdat de vrees voor de aantasting van de clubcultuur is verdwenen.”
Tegelijkertijd erkent Ramsahai overigens dat er vele autochtone verenigingen zijn waar de verschillende etniciteiten wel tot een harmonieuze omgang weten te komen. “Tijdens mijn onderzoek zag ik bijvoorbeeld dat de Hollandse voetbalvereniging WICO in Rotterdam tijdens de Marokkaanse avonden tjokvol zat, ook met Nederlanders. En niemand kijkt daar raar op als na een echt Hollands levenslied er plots een Marokkaanse hit door de kantine schalt”. Volgens de onderzoeker hebben dergelijke verenigingen veel te danken aan een bestuur dat op basis van een duidelijke visie en afspraken vertrouwen weet te creëren. “Als dat lukt, is dat prachtig.”
Vis happen
Hoewel de onderzoeker initiatieven die erop zijn gericht allochtonen aan het sporten te krijgen bij autochtone clubs waardeert, betreurt hij dat in het huidige politieke klimaat de aandacht voor sporten in eigen kring en de vorming van allochtone sportclubs is weggevallen. “Waarom laat je mensen niet hun eigen keuzes maken? Uit de ontstaansprocessen van allochtone voetbalclubs in de afgelopen halve eeuw blijkt dat allochtonen die hun eigen clubs oprichtten een positieve identiteit hebben ontwikkeld. Zij staan positiever tegenover de autochtonen in de samenleving dan de allochtonen die niet sporten. Deze identiteit vormt het fundament, ook wel het bonding social capital genoemd, dat vervolgens een voorwaarde is om bruggen te slaan, ofwel voor bridging social capital.”
Ramsahai zegt tot zijn verdriet te moeten waarnemen dat autochtonen er geen moeite mee hebben wanneer allochtonen zich bezighouden met exotische zaken zoals het bereiden en verkopen van gerechten, de verkoop van etenswaren en kleding en het organiseren van buitenlandse reizen, maar afkeurend reageren wanneer allochtonen zelf het heft in handen nemen om een sportvereniging op te richten. “Dit terwijl deelname aan sport één van de pijlers vormt van integratie.”
Ramsahai schetst inderdaad een uitermate positieve ontwikkeling in de contacten tussen autochtone en allochtone voetbalclubs. Van de gewelddadigheden en racistische incidenten die in de jaren zeventig en tachtig veel voorkwamen, is tegenwoordig veel minder sprake, stelt de kersverse doctor op basis van zijn onderzoeksgegevens. Sterker nog: er ontstaan gevoelens van vriendschap. “Ik ken een Surinaamse club die voor elk bezoekend team ongevraagd een stapel roti´s laat aanrukken. Een blanke speler vertelde mij dat hij er altijd naar uitkijkt om bij uitwedstrijden tegen bepaalde allochtonenclubs te spelen, want dan kon er na de wedstrijd weer eens lekker in de kantine gegeten worden. Net zoals hij ook graag vis at bij Volendamse verenigingen.“
Verkleurde randstad
De socioloog weerlegt in zijn proefschrift bovendien de premisse dat leden van allochtone verenigingen zich zouden isoleren van de Nederlandse maatschappij. “Ik laat zien dat allochtonen die sporten een betere positie op de arbeidsmarkt hebben dan allochtonen die dat niet doen. Daarnaast bieden allochtone voetbalclubs ruimte aan diegenen die geen Nederlands spreken. Die zouden bij een autochtone club geen kans krijgen, maar gaan nu toch sporten. Tenslotte bieden deze clubs ook nog eens een opvangnet voor allochtonen die het niet meer zien zitten bij de Hollandse voetbalclubs. Uit mijn onderzoek blijkt dat bijna zeventig procent van de allochtone voetballers die in eigen kring sporten vroeger bij een Hollandse voetbalclub heeft gesport.”
Ramsahai komt ook tot de conclusie dat leden van allochtone verenigingen vaak meer gericht zijn op de eigen groep en identiteit dan allochtonen die bij autochtone verenigingen sporten en bijvoorbeeld minder open staan voor gemengde huwelijken. “Maar uit andere gegevens blijkt dat bijna negentig procent van de allochtonen die in eigen kring zich in dezelfde mate door autochtonen geaccepteerd voelt als allochtone leden van een autochtone vereniging. Ook zijn zij in dezelfde mate eerder voorstander van autochtonen als buren dan van leden die tot hun eigen etnische groepen behoren. Sporten in eigen kring leidt niet tot achterstand.”
Ramsahai spreekt de hoop uit dat zijn academische werk mag bijdragen aan “een einde aan de struisvogelmentaliteit” in Nederland. “Velen doen nu of de multiculturele samenleving niet bestaat, terwijl de werkelijkheid is dat de Randstad in rap tempo verkleurt. Hele wijken worden zwart, inclusief scholen en sportclubs. Een Hagenees uit de Schilderswijk moet bij wijze van spreken naar Wateringen gaan om sociale contacten te onderhouden met autochtonen en zo te laten zien dat hij aan het integreren is. Het zou een erkenning zijn van de multiculturele samenleving als de instituten van allochtonen erkend en gewaardeerd zouden worden.”
De gerichtheid op de eigen identiteit leidt niet tot een slechtere integratie
Drie jaar geleden meldde de Utrechtse hoogleraar Paul Verweel tien allochtone mannen aan bij een aantal sportverenigingen waar veel of aansluitend allochtonen sporten. “Het doel was met behulp van deze proefpersonen te onderzoeken in welke mate leden van allochtone verenigingen sociaal kapitaal verwerven”, stelt de bekleder van de Krajicek-leerstoel. “En onder sociaal kapitaal verstaan we dan het vermogen om zelfvertrouwen op te bouwen en het vermogen om je in een ander te verplaatsen en te netwerken. In de terminologie van Robert Putnam: bonding capital en bridging capital.”
Dat onderzoek dat door NWO gefinancierd werd, vond plaats op basis van de hypothese dat lidmaatschap van allochtone verenigingen vooral bonding capital oplevert en heel weinig bridging capital. De kwalitatieve informatie van de proefpersonen, gekoppeld aan de resultaten uit 800 enquêtes, gaven volgens Verweel een ander beeld: “Twee op de drie leden van een allochtone sportvereniging vergaart binnen die vereniging sociaal kapitaal. Zij doen dat bovendien op vrijwel dezelfde wijze als leden van een gemengde vereniging.”
Volgens Verweel onderschrijft het onderzoek van Ramsahai deze bevindingen. “Maar hij gaat nog een stap verder. Hij heeft ook gekeken welke keuzes de allochtone sporters buiten de sport maken. Op die manier kan hij laten zien dat de wens om in een eigen vereniging te sporten samengaat met een goede baan en een goed opleidingsniveau. De gerichtheid op de eigen identiteit leidt niet tot een slechtere integratie op dat niveau, integendeel. Op die manier brengt hij een belangrijke verfijning aan in het maatschappelijk debat.”
Verweel ziet implicaties voor beleidsmakers: “Klaarblijkelijk is de context waarin je sport belangrijk voor mensen. Ander onderzoek hier binnen het USBO wijst daar ook op. Als je wilt dat Marokkaanse meisjes aan sport gaan doen, dan moet je dus eerst een omgeving creëren die voor henzelf en voor hun ouders veilig is. Aparte uren voor voetballende meisjes bijvoorbeeld. En van daaruit ontstaat meestal vanzelf een behoefte om de krachten te meten met anderen.”
Mourad El Idrissi (28) is trainer en speler van Fair Play, een multiculturele voetbalvereniging in Culemborg. De oud-speler van hoofdklasser Geinoord studeerde twee jaar geleden af in de Communicatie- & Informatiewetenschappen aan de UU.
“Fair Play is ooit ontstaan vanuit de wens Marokkaanse probleemjongeren in Culemborg van de straat te houden. Dat is een hele goede zet geweest. Het geeft inderdaad veel rust als die probleemjongeren een plek hebben, waar ze zich helemaal op hun gemak voelen tussen mensen waarmee ze een achtergrond, opvoeding en normen- en waardenpatroon delen.
“Maar ik vind wel dat dat stap één is. Ik richt me er nu heel bewust op om van Fair Play een echte multiculturele vereniging te maken. Voetbal is bij uitstek geschikt om te verbroederen en verschillende culturen met elkaar in contact te brengen. Daarom voetballen er nu ook Surinamers, Antillianen, Molukkers en Nederlanders bij ons. Het mooie is dat sommige Marokkaanse jongens die zich eerder bij autochtone verenigingen niet gewaardeerd voelden, nu een hele goede band hebben met jongens die een andere etniciteit hebben.
“Het is ook absoluut zo dat de sfeer op de velden tussen autochtone en multiculturele verenigingen sterk is verbeterd. Vroeger hoorde ik wel eens dat clubs bang waren als ze bij ons kwamen voetballen. Maar de vooroordelen worden minder. Ook aan onze kant. Onze spelers hebben geleerd dat ze een schop niet meteen persoonlijk moeten opvatten. Natuurlijk kan er altijd wel wat gebeuren, maar tegenstanders noemen ons nu meestal gewoon een sportieve, goed voetballende ploeg.”