'Eerst geld organiseren'

Zoals wel vaker in de wetenschap was het ook dit keer louter toeval. Na een lezing raakte emeritus-hoogleraar orthopedagogiek Adri Vermeer een jaar of vijf geleden aan de praat met Rita Kok, de vrouw van Wim die toen nog premier was. Zij hoorde dat hij op verzoek van de faculteit Sociale Wetenschappen naar Johannesburg zou gaan en adviseerde hem om bij die gelegenheid een paar bijzondere gezondheidsprojecten te bezoeken.

"Ik kreeg een introductie mee voor Hugo Tempelman", vertelt Vermeer. "Een Nederlandse arts die in 1991 met zijn vrouw een kliniek in Elandsdoorn had opgezet. Meteen bij onze eerste ontmoeting klikte het. Rondom Elandsdoorn liggen townships met meer dan 150.000 inwoners, en de kliniek is inmiddels uitgegroeid tot een community health centre, waar ook veel aan gezondheidsvoorlichting wordt gedaan. Ik was echt onder de indruk van wat ik daar zag."

Vermeer vervolgt: "Het complex omvat niet alleen een klein ziekenhuis met een operatiekamer, een verloskamer en zelfs een eigen ziekenauto, maar ook een postkantoor en een bakkerij. Voor een Zuid-Afrikaanse township is dat tamelijk uniek. Bovendien zijn door medewerkers van het centrum waterputten geslagen, en heeft men tal van voorlichtingsprogramma's gestart."

Al snel merkte Vermeer dat Tempelman vooral behoefte had aan reflectie op zijn activiteiten. "Er loopt een groot aantal projecten. Er is nog voortdurend groei. Maar er is nauwelijks tijd om eens stil te staan bij de vraag of de aanpak deugt en of de doelen wel worden bereikt. Nou, daar kon ik hem wel bij helpen, want onze Utrechtse studenten zijn goed geschoold in dat soort evaluatieonderzoek. Meteen na terugkeer ben ik dan ook naar het opleidingsbestuur gestapt met concrete plannen voor - toen nog - doctoraal onderzoek."

Aanvankelijk werd niet erg enthousiast op het voorstel gereageerd. "Zijn onze studenten daar wel veilig? Worden zij wel begeleid door gediplomeerde orthopedagogen?" Vermeer kan zich nog steeds over die vragen opwinden. "Wat een onzin. Ik had al gezorgd voor een goede infrastructuur en studenten kunnen heel goed vanuit Utrecht worden begeleid. De criminaliteit in Zuid-Afrika is inderdaad een ernstig probleem, maar de zorg voor de veiligheid van de studenten gaat mij natuurlijk ook ter harte. Daarom heb ik direct gezorgd voor een set gedragsrichtlijnen waaraan zij zich moeten houden. Ik wist dat zij veilig zouden worden gehuisvest in een huis van Tempelman en voor hun vervoer heb ik drie auto's aangeschaft, die ze tijdens hun verblijf van mij leasen. Dus ook onderweg kan hen weinig gebeuren, zeker omdat er altijd een projectmedewerker van de kliniek meegaat als ze de townships ingaan."

Inmiddels hebben zeventien koppels van twee studenten, die onderzoek doen bij vier projecten (zie kader), er een verblijf in Zuid-Afrika op zitten. Hoewel vier maanden kort is voor een gedegen onderzoek, heeft hun werk toch al de nodige bruikbare inzichten opgeleverd, vertelt Vermeer. "Uit de evaluatie van het aids awareness program bleek bijvoorbeeld dat de voorlichting over condoomgebruik te globaal was en dat er te weinig werd ingespeeld op de verschillen tussen jongens en meisjes. Uit gesprekken met jongeren concludeerden onze studenten dat je meisjes vooral moet duidelijk maken dat zij de macht hebben, omdat zij degenen zijn die bepalen of er wel of niet wordt gevree‘n, en zo ja, dan alleen met condoom. Bij jongens werkt voorlichting daarentegen het best als je tegelijkertijd hun machogedrag probeert te doorbreken.

"Een ander resultaat was de ontdekking van onze studenten, dat de gezondheidstoestand van ondervoede kinderen onder meer samenhing met het water dat zij dronken. Terwijl algemeen werd aangenomen dat het kraanwater goed was, bleken kinderen die water uit de kraan dronken er slechter aan toe te zijn dan kinderen die in de buurt van een bron woonden of die water van een tankauto gebruikten. Kennelijk is het kraanwater verontreinigd en daar wordt nu onderzoek naar gedaan."

Naast deze praktische resultaten van de onderzoekstages ziet Vermeer ze ook als een goede manier voor studenten om hun tijdens de studie opgedane kennis van de pedagogiek toe te passen in een ontwikkelingsland. Tot zijn spijt is dat besef in Utrecht echter nog lang niet overal doorgedrongen. "Ik heb niet te klagen over belangstelling van studenten en van een aantal collega's uit verschillende delen van de faculteit, die de studenten begeleiden, maar in de voorlichting van de faculteit wordt helaas nog te weinig aandacht aan internationalisering besteed."

Hulporganisaties

De Universiteit Utrecht krijgt het stageprogramma van Vermeer op een koopje, want zijn reis- en verblijfkosten worden volledig door hemzelf gefinancierd. "Dat geld is afkomstig van een paar grote financiers van ontwikkelingsprojecten. Ik ben nooit een heel slechte 'binnenhaler' van geld geweest, maar zelfs mij heeft het verrast hoeveel middelen er beschikbaar zijn voor dit soort projecten. Daarom verbaas ik mij erover hoe vanuit universiteiten de samenwerking met landen als Zuid-Afrika wordt aangepakt.

"Universiteiten hebben de neiging om hun heil vooral te zoeken bij universiteiten elders", zegt hij. "Maar nog los van het feit dat je in Zuid-Afrika dan snel terecht komt bij de tien procent rijke bovenlaag, zitten die van oudsher blanke universiteiten op dit moment in een proces van transitie, omdat zij in korte tijd ook zwarte studenten en docenten moeten aantrekken. Bovendien zijn veel (sociaal-wetenschappelijke) programma's behoorlijk verouderd. Gevolg is dat men er tijd noch geld heeft voor internationale samenwerking.

Vermeer wil graag af van het reflex 'we gaan weer op bezoek bij een universiteit, worden weer in de watten gelegd, en er komt vervolgens weer weinig van de grond'. "Als we echt serieus wat willen doen in de sfeer van ontwikkelingssamenwerking, dan kunnen we ons als UU veel beter richten op hulporganisaties en fondsen, die in landen als Zuid-Afrika actief zijn. Die hebben geld en zijn bovendien heel erg ge•nteresseerd in de evaluatie van de ontwikkelingshulpprojecten die ze uitvoeren.

"Neem Sizanani Village, een van de andere projecten waarbij ik betrokken ben. Dat is een centrum voor verstoten en verwaarloosde gehandicapte kinderen in Bronkhorstspruit, waar ook studenten uit Utrecht onderzoek doen. Daar draait een in Hongarije ontwikkeld programma om gehandicapte kinderen te helpen wat minder afhankelijk van hulp te worden. Ik heb onlangs van een niet-gouvernementele hulporganisatie geld gekregen voor een evaluatie van dat project. Men is met name ge•nteresseerd in de vraag hoe naast de kinderen in het centrum ook hun naar schatting 5000 lotgenoten in de omringende townships kunnen worden bereikt. Ik hoop van harte dat ik de faculteit nu kan interesseren voor de vraag hoe we dat onderzoek zullen gaan uitvoeren."

Volgens Vermeer is het sowieso een verstandige insteek: "eerst geld organiseren en dan pas wetenschappelijke support mobiliseren. Mijn boodschap aan het Utrechtse college van bestuur is dan ook: probeer samenwerkingsrelaties aan te gaan met organisaties zoals Cordaid of Memisa, cre‘er lokaal interesse, geef eerst zelf wetenschappelijke steun aan wat er ter plekke wordt gedaan en zoek daarna pas samenwerking met een lokale universiteit die ook bereid is die wetenschappelijke steun te geven. Op die manier kun je op dit moment in Zuid-Afrika veel bereiken."

Op dinsdag 12 september werd het boek "Health Care in Rural South Africa. An Innovative Approach" in Utrecht gepresenteerd. In dat boek onder redactie van Adri Vermeer & Hugo Tempelman en uitgegeven bij de VU University Press, wordt verslag gedaan van de projecten die onder leiding van Tempelman in Zuid-Afrika worden uitgevoerd.

Naar vier van die projecten doen Utrechtse studenten onderzoek te weten:

- Een voedingsprogramma voor ondervoede kinderen

- Voorlichting aan schooljeugd door een AIDS Awareness Team

- Een programma gericht op de quality of life van kinderen met HIV/AIDS

- Een ontwikkelingsstimuleringsprogramma voor ernstig gehandicapte kinderen

Twee van de 32 studenten sociale wetenschappen die via emeritus-hoogleraar Adri Vermeer vier maanden onderzoek deden in Zuid-Afrika zijn Martine Wouters en Fanny Greeve. Over een zware, rare, mooie, verdrietige, heftige, maar geweldige tijd.

'Af en toe voelde ik me net Beatrix'

Een stage in Zuid-Afrika en dat ook nog om onderzoek te doen naar de situatie van ondervoede kinderen. "Toen ik die aankondiging drie jaar geleden op de universitaire website zag, was ik meteen verkocht", herinnert Martine Wouters (30) zich. "Niet alleen wilde ik al veel langer naar Zuid-Afrika, maar voordat ik met pedagogiek begon, had ik het diploma van de Hogere Hotelschool gehaald. Met de combinatie van kinderen, voeding Žn Zuid-Afrika was die stage mij dus in alle opzichten op het lijf geschreven. Ik heb mij meteen aangemeld en het moeilijkste was eigenlijk dat ik toen nog ruim twee jaar moest wachten, omdat het om een afstudeeronderzoek ging."

In februari van dit jaar vertrok Martine met drie andere Utrechtse studentes naar de villa in Groblersdal die gedurende vier maanden haar uitvalsbasis zou vormen. Zij lacht bij de herinnering. "Omdat ik al wat ouder ben, woon ik in Utrecht niet meer in een studentenhuis. Het was dus wennen om een huis, laat staan een kamer met anderen te delen. Maar het gekke is dat ik dat al heel snel de gewoonste zaak van de wereld vond. In het huis woonden ook nog twee Amsterdamse studenten en een paar Afrikaanse medewerkers van het gezondheidsproject en het was er erg gezellig. Toen ik eind juni weer thuis was, heb ik die gezelligheid in het begin enorm gemist."

In elk opzicht is het een geweldige tijd geweest, zegt Martine, terwijl zij een lijvige bachelorscriptie uit haar tas haalt ten teken dat er ook hard is gewerkt. "Door onze voorgangers waren al verschillende onderzoeken uitgevoerd naar de effectiviteit van programma's om ondervoeding tegen te gaan. Maar er was nooit goed onderzocht in hoeverre de voedingskennis van de opvoeders daarbij een rol speelt. Onze opdracht was om zo'n onderzoek in twee peuterspeelzalen in Elandsdoorn uit te voeren. We hebben daartoe eerst een vragenlijst opgesteld en vervolgens de ouders van de kinderen gevraagd of zij aan het onderzoek mee wilde doen."

De respons was groot en uiteindelijk interviewden Martine en haar collega 131 opvoeders. Dat waren voornamelijk moeders en oma's, vertelt ze, want mannen bemoeien zich in Zuid-Afrika nog steeds nauwelijks met de opvoeding. "De meeste vrouwen spraken alleen Zulu, dus de gesprekken moesten worden gevoerd via een tolk, maar dat was geen punt, want iedereen deed enorm haar best. Ik heb nog nooit zoveel vriendelijkheid meegemaakt. Je bleef maar naar mensen zwaaien. Af en toe voelde ik me net Beatrix."

Ook de kinderen vonden hun tijdelijke extra juffen het einde, zeker omdat de studentes ze regelmatig voorzagen van wat lekkers. Martine: "Het was geweldig dat we dat konden doen, want ook al krijgen die kinderen twee maal per dag een maaltijd, wat al meer is dan veel van hun leeftijdsgenoten in de township, sommigen waren er echt heel beroerd aan toe. Met wat geld van een sponsor die we in Nederland hadden geregeld, hebben we frisdrank en koekjes voor ze gekocht en ook kleurkrijt, waarmee we op straat een hinkelbaan hebben getekend, zodat we ze konden leren hinkelen. Op een gegeven moment was ik met een van de kinderen 'klap eens in je handjes' aan het doen. 'Goh, wat leuk', zei een juf. Kun je dat voor ons in het Engels vertalen. Dat heb ik gedaan en nu spelen ze daar dus 'clap your hands'."

Bij de vraag naar het resultaat van haar onderzoek, zegt Martine: "Wij hadden verwacht dat er een samenhang zou zijn tussen de voedingskennis van de opvoeder en de gezondheid van het kind, maar die hebben we niet gevonden. Tja, misschien was onze vragenlijst toch niet in alle opzichten ideaal. Uiteindelijk waren wij natuurlijk nog maar bachelorstudenten. Dat wil overigens absoluut niet zeggen dat ons onderzoek is mislukt. We hebben allerlei interessante verbanden gevonden tussen de mate van ondervoeding en het gedrag van de opvoeders. Bovendien hebben wij aan de hand van drie indicatoren van de Wereldgezondheidsorganisatie van alle kinderen de mate van ondervoeding vastgesteld op basis van hun geboortedatum, lengte en gewicht. Zo hebben we een aantal ernstig ondervoede kinderen kunnen identificeren, waaraan nu extra aandacht wordt besteed."

Martine erkent dat het niet altijd gemakkelijk was om na een dag in de arme township weer in haar Toyota te stappen en terug te rijden naar haar luxe villa in het voornamelijk blanke Groblersdal. Weliswaar kookten de studenten zelf, maar verder wachtte hen bij thuiskomst een fraaie tuin inclusief tuinman en zwembad, en in huis de ongeveer zestigjarige Maria, "een heel lieve vrouw", die zowel de vaat als de was voor hen deed.

"In Groblersdal kon je merken dat de apartheid nog niet helemaal is verdwenen", beaamt de studente, die zich gedurende haar verblijf overigens nooit een moment onveilig heeft gevoeld. "En dat terwijl we toch heel veel zijn weggeweest. Het enige is dat je moet zorgen dat je na vijven niet meer in de township komt. Daar waarschuwt Adri Vermeer vooraf trouwens ook heel uitgebreid voor. Maar verder konden we gaan en staan waar we wilden. We zijn uiteraard naar het Krugerpark en naar zee geweest, we hebben Pretoria bezocht en drie van ons hebben zelfs vijf dagen lang met de auto een tocht naar Namibi‘ gemaakt. Nee, ik heb daar echt in alle opzichten een geweldige tijd gehad."

'I know my hiv-status, do you?'

"Ik was een jongen van negentien aan het interviewen over zijn motivaties voor het wel of het niet laten doen van een hiv-test. Hij vertelde mij dat hij al was getest. Dat was geen probleem zei ik, want dan kon hij wel vertellen wat zijn motivaties indertijd waren. Ik ging dus gewoon verder met het afwerken van mijn vragenlijst, toen hij opeens zei: 'ik ben seropositief'. Ik schrok zo enorm. 'Laten we maar stoppen', zei ik en ik ben opgestaan en weggelopen.

"Achteraf baalde ik vreselijk dat ik niet was blijven zitten om te kijken of ik hem ergens mee kon helpen. 'Doos', dacht ik, 'dat je zo paniekerig hebt gereageerd'. In het algemeen praten ze daar niet makkelijk over aids, laat staan over hun hiv-status en ik had dan ook nog niet eerder iemand ge•nterviewd die zei besmet te zijn. Ik wist op dat moment echt even niet wat ik moest zeggen."

Het was af en toe behoorlijk heftig, wil Fanny Greeve (LT) maar zeggen. De confrontatie van een beschermd opgevoede Nederlandse pedagogiekstudente met de harde werkelijkheid van aids in Zuid-Afrika. Maar, voegt zij daar onmiddellijk aan toe, "ik ben heel blij dat ik deze stage gedaan heb. Het is echt een onwijze ervaring geweest. Het is zo goed wat ze daar proberen te doen om jongeren bewust te maken van de risico's van onveilig vrijen. Ik hoop echt dat ze iets kunnen met het onderzoek dat wij daar hebben uitgevoerd."

Het onderzoek waarvoor Fanny samen met Liv Frencken begin dit jaar naar Elandsdoorn vertrok, had twee doelstellingen. Allereerst moesten de Utrechtse studentes via vraaggesprekken te weten zien te komen of de voorlichtingsprogramma's over hiv en aids en de gevolgen daarvan, effect hadden. Dat deden zij door de jongeren kennisvragen te stellen. Daarnaast moesten zij achterhalen welke factoren van invloed zijn op het laten doen van een hiv-test. Voor dat doel namen de Utrechtse studentes in vier maanden tijd bijna 400 interviews af onder de inwoners van Elandsdoorn.

"In het begin dacht ik: 'zouden ze ons als blanke meiden wel binnenlaten', maar al snel bleek dat geen enkel probleem te zijn. Integendeel, de meeste mensen vonden het geloof ik wel iets hebben dat er een keer een bleekscheet bij hun op de bank zat. Natuurlijk scheelde het dat we niet alleen waren. Omdat lang niet alle mensen in de township Engels spreken, gingen we altijd samen met een paar meiden van het centrum op pad, die voor tolk speelden. Dat waren donkere meiden, die zelf ook in Elandsdoorn woonden."

De bedoeling was om vier dagen per week interviews af te nemen, maar dat aantal werd bij lange na niet gehaald, zegt Fanny hoofdschuddend. "Ongelofelijk hoeveel feestdagen ze daar hebben. Trouwens ook aan het tempo tijdens werkdagen moest ik erg wennen. Als we 's ochtends om negen uur op het centrum hadden afgesproken, mocht je blij zijn als je om kwart voor tien kon beginne'. Bovendien moest er om de haverklap iets te eten worden gehaald, en lopen en praten tegelijk, dat ging natuurlijk al helemaal niet, dus dan liep ik opeens weer in mijn eentje voorop. Het waren schatten van meiden, hoor, en ik ben ze erg dankbaar voor al hun hulp, maar daar kon ik maar moeilijk aan wennen."

De mooiste herinneringen bewaart Fanny aan de keren dat ze meeging met het voorlichtingsteam. "Ze maken er een community event van. Dan rijden ze zo'n wijk binnen, zetten de auto neer, zorgen voor muziek, en binnen de kortste keer danst dan iedereen de pan uit. Heel gaaf. Tussendoor wordt door middel van humoristische sketches voorlichting gegeven over aids en condoomgebruik en intussen wordt in een zijstraatje een tent opgezet waar je een aidstest kon laten doen. Eenmaal getest kregen ze een t-shirt met daarop de tekst 'I know my hiv-status, do you?'. Ik dacht: h, een T-shirt met zo'n opschrift? Wie trekt dat nou aan? Maar dat vonden ze dan weer totaal geen probleem."

Op de vraag wat haar onderzoek concreet heeft opgeleverd, kan Fanny niet echt een duidelijk antwoord geven. "Het is gewoon heel erg moeilijk om het traditionele denken te doorbreken, heb ik gemerkt. Hoe je ook je best doet, praten over aids, is bij veel mensen in de townships toch nog een flink taboe. Bovendien kun je nog zoveel voorlichting geven, maar als puntje bij paaltje komt, dan denken veel mensen toch dat het allemaal zo'n vaart niet loopt of dat een gebedsgenezer of een traditionele dokter ze beter kan maken. Zelfs iemand van het voorlichtingsteam ging toen ze ziek was naar een kerk waar zo'n genezer actief was. En dan is er natuurlijk ook nog de schaamte. Ik heb met een paar meiden van een jaar of 25 gesproken, die weigerden zich te laten testen. 'Ik kijk wel uit', zegt er een, 'want ze kennen me in de kliniek en dadelijk weet iedereen het!' Ja maar, zeg ik, je moet toch weten of je medicijnen nodig hebt. Als je besmet bent en je neemt geen medicijnen, dan ga je dood. Maar dat maakte geen enkele indruk. Zo groot is de schaamte daar nog."

Net als de andere Utrechtse studenten heeft Fanny van haar verblijf geprofiteerd door mooie reizen te maken en tijdens vrije dagen aangenaam te relaxen aan de rand van het zwembad. "Bijna elk weekend zijn we wel ergens heen geweest, want het is daar allemaal zo onwijs mooi. Dan vergeet je soms even hoe arm veel mensen het hebben. Dat realiseer je je snel weer als bij een township een klein zwart meisje langs de kant van de weg haar middelvinger tegen je opsteekt, zoals ons een keer overkwam. Die tegenstellingen vond ik echt bizar. Werken in een township waar ze niks hebben en dan 's avonds weer terugrijden naar je dorp, waar alleen het personeel zwart is en waar iedereen een villa met een zwembad in de tuin heeft. Dat zijn rare dingen, hoor."