'Er moet een klimaat ontstaan waarin het normaal is om je met de geschiedenis van het vak bezig te houden'

'Er moet een klimaat ontstaan waarin het normaal is om je metde geschiedenis van het vak bezig te houden'

De kunstgeschiedenis is een jonge discipline.Klassici, historici of archeologen zagen eind vorige eeuwkunsthistorici als concurrenten die uit dezelfde ruif gingen eten.Dat was reden het vak te dwarsbomen. Nóg jonger is desubdiscipline die zich met dit soort bespiegelingen bezighoudt: degeschiedenis van de kunstgeschiedenis. De Utrechtse hoogleraar dr.P.A. Hecht heeft er een begin mee gemaakt. Onlangs verscheen dedoor hem geredigeerde bundel 'Kunstgeschiedenis in Nederland', dieeen startsein wil geven voor het vak kunst-historiografie.

De weerstand tegen de instelling van een leerstoelKunstgeschiedenis was rond de eeuwwisseling groot. Ten opzichte vanandere landen liep Nederland wat dat betreft enkele decenniaachter. Hoogleraar Beeldende kunst van de Renaissance en van deNieuwere Tijd Peter Hecht vindt het moeilijk om daar eenbevredigende verklaring voor te geven.

"Ik denk dat de tegenstand vanuit de gevestigde vakken heelgroot was, uit de hoek van de Klassieke Talen, de Archeologie enuit de hoek van de Geschiedenis bijvoorbeeld. Een nieuw vak wordtdikwijls met wantrouwen bekeken. Niet zozeer om wat het doet, maarvooral omdat iedereen moet eten uit dezelfde ruif.Kunstgeschiedenis werd hooguit geaccepteerd alshulpdiscipline."

Maar er was méér. "De buitenlanders waren bepaaldsneller dan wij met het museaal verzamelen van de Nederlandse 17eeeuwse kunst. Onze musea stelden in die tijd dan ook nog nietzoveel voor. Het is nu moeilijk voor te stellen dat het Rijksmuseumzijn eerste eigen Rembrandt met geld van particulieren kocht in1900. Tot dan toe had het museum moeten volstaan met vierschilderijen van Rembrandt in bruikleen van de stad Amsterdam. Inzo'n land is de Kunstgeschiedenis natuurlijk dan nog niet wat zezou kunnen zijn", zegt Hecht lachend.

Hecht denkt dat de Kunstgeschiedenis een soortgelijkemancipatieproces heeft doorgemaakt als de vaderlandse geschiedenisten opzichte van de algemene geschiedenis en de klassieken. "Heellang werd de introductie van het vak tegengehouden, maar op eengegeven moment kon dat niet langer. Nederlanders werden in hetbuitenland opgeleid tot kunsthistorici en dan komt toch depolitieke wil om dat in eigen land ook te gaan doen. Het startseinwerd gegeven in 1907, toen in Utrecht Vogelsang als eerstehoogleraar Kunstgeschiedenis werdbenoemd.

"Als je nu naar het vakgebied kijkt snap je niet dat hetallemaal zo snel heeft kunnen groeien", vervolgt de hoogleraar. "Eris werkelijk een hoop gebeurd in de musea en met de bestudering vande Nederlandse kunst."

Een beeld daarvan geeft de uit negen opstellen bestaande bundel'Kunstgeschiedenis in Nederland' die Hecht heeft samengesteld naaraanleiding van een in 1997 georganiseerd symposium. Tot hetverschijnen van deze "verkennende studie" is er over deKunstgeschiedenis in Nederland als academische discipline maarweinig geschreven.

"Misschien zijn kunsthistorici meer met kunstgeschiedenis bezigen zijn ze niet zo geïnteresseerd in zichzelf", meent Hecht."Methodologisch maken ze wel ruzie, net zoals in de meeste anderedisciplines, maar dat je dat in historisch perspectief zet isongebruikelijk.

Kruimels

"We besloten een symposium te organiseren met onderwerpen dieduidelijk als markant werden herkend, bijvoorbeeld de geschiedenisvan de oprichting van de eerste leerstoel. Na afloop van datsymposium leek het ons wel aardig om de voordrachten te bundelen",vervolgt Hecht. "Het is nu de bedoeling na verloop van tijd weerzo'n congres te houden, zodat je een soort werkgroep krijgt dieiets doet aan de geschiedschrijving van het vak. Hoe langer jewacht hoe moeilijker dat immers wordt. Nu zijn er nog ooggetuigen,je kunt praten met collega's, leerlingen, vrienden en uitgevers vanonze directe voorgangers. Binnenkort kan dat niet meer. Je krijgtdan een heel ander soort geschiedschrijving. Als je nu wilt wetenwat jonkvrouw De Jonge voor de Nederlandse Kunstgeschiedenisbetekende, dan ben je aangewezen op publicaties en wat kruimels. Enals je nu schrijft over - laten we zeggen - dedichter-kunsthistoricus Jan Emmens, dan heb je het weliswaar overiemand die ook al een kwart eeuw geleden is overleden, maar dietoch nog, ten dele althans, in beeld kan worden gebracht. Zelfs danbesef je echter dat je met verschillende mensen niet meer kuntpraten. Het verdwijnt terwijl je er naar kijkt. Als je nu nietschrijft dan wordt het niet meer zo geschreven."

Het boek van Hecht is naar alle waarschijnlijkheid het eerste ineen reeks. Een lijst met onderwerpen voor een volgende bijeenkomstis al klaar. "Als je drie keer achter elkaar zo'n symposiumorganiseert en naar aanleiding van de daar behandelde onderwerpeneen boek maakt, dan staat er misschien wel iemand op die zegt: `Ennu wil ik wel eens een écht boek maken.' Dan is er toch eenklimaat ontstaan waarin het normaal is om je met de geschiedenisvan het vak bezig te houden. Maarik zie persoonlijk niet hoe ik nogeens zo'n dag moet organiseren en vervolgens weer zo'n boek moetredigeren. Ik hoop eigenlijk dat iemand anders dat onder zijn ofhaar hoede neemt, maar gebeuren moet het wél."

Hobby

De kunstgeschiedenis als serieuze wetenschap - niet alleenbedoeld voor verveelde freule's - is snel gegroeid. Maar geldt datook voor de opleiding? Het vak staat toch nog steeds te boek alsbestemd voor hoofdzakelijk meisjes die zich niet zo om huntoekomstige broodwinning hoeven te bekommeren?

"De studie is veel intensiever geworden dan ze ooit was",vertelt Hecht. "We leren studenten tegenwoordig veel en veelméér. Maar toch weet ik niet of er vooruitgang isgeboekt. Als je bedenkt wat we we allemaal moeten doen om ze tekrijgen waar we ze willen hebben..."

Hecht denkt niet dat de motivatie om Kunstgeschiedenis te gaanstuderen in de loop der jaren is veranderd. "Er zijn altijd eenpaar studenten die het precies weten, zeer gemotiveerd zijn enwaarbij vaak thuis ook al een zekere belangstelling isaangemoedigd. En er is altijd weer een aantal dat denkt met dit vakhet Paard van Troje op te kunnen graven. Archeologie spreekt voorvelen méér tot de verbeelding dan kunstgeschiedenis. Datwas vroeger al, dat mensen 'Kunstgeschiedenis en archeologie'gingen studeren omdat ze dat avontuurlijke van de archeologiehoopten aan te treffen. Vervolgens kozen ze dan toch maar voorkunstgeschiedenis."

Maar hoe zit dat voor de meerderheid van de studenten? DeKunstgeschiedenis heeft toch nog altijd een beetje het imago vaneen hobbystudie? "Dat heeft het zeker, maar ik denk niet dat datterecht is. Er zijn nogal wat studenten die hier komen in de hoopop kunstgenot en dan blijkt het verdorie geschiedenis te zijn, waarze op school ook al de pest aan hadden. Wel is er een soortdemografische verschuiving gaande die volgens mij met destudiefinanciering te maken heeft. Toen die heel gunstig was zag jedat het percentage jongens dat Kunstgeschiedenis studeerdegigantisch steeg. Dus als je risicoloos geld krijgt, dan komen dejongens óók wel. Als dat niet zo is, als je beseft dat jeeen studieschuld opbouwt en geen geld hebt van huis uit, dan wordendie jongens toch weer liever econoom, jurist of arts. Dan weet jeimmers zeker dat je zes jaar later in ieder geval een goede baanhebt, en dan laat je de kunst maar hobby. En die enkele maniak gaatnatuurlijk toch Kunstgeschiedenis studeren.

"Ik heb tot mijn opluchting nog nooit gezien dat iemand die echtgoed was in het vak niet ook goed terecht is gekomen. Dus voor detoekomst van de talentvolle student ben ik niet bang. Het is zelfszo dat het somsmoeilijk is om capabele mensen te vinden voor eenkunsthistorische functie. Maar dat neemt niet weg dat je in anderesectoren met veel minder inspanning veel meer geld kunt verdienen.En dat is belangrijk geworden voor een heleboel mensen, meer daneen jaar of twintig, dertig terug."

Hugo Kamperman

Peter Hecht, Chris Stolwijk, AnnemiekeHoogenboom (red). Kunstgeschiedenis in Nederland: negen opstellen.Uitg. Prometheus, Amsterdam. 34,90 gulden.