Er zijn opleidingen die niet perse aan een universiteit thuishoren
De afgelopen maanden werd driftig gezaagd aan de stoelpoten van het binaire stelsel van hoger onderwijs met aan de ene kant universiteiten en aan de andere kant hogescholen. Hoewel het verlenen van de doctorstitel in ons land is voorbehouden aan universiteiten, pakte de Fontys-hogeschool dit voorjaar provocerend uit met een paginagroot vacature-overzicht van promotieplaatsen. PvdA-leider Wouter Bos riep kort daarna tot ergernis van de universiteiten zelfs op tot het volledig weghalen van de schotten tussen wetenschappelijk en hoger beroepsonderwijs. Hoe moet dat verder?
Hogescholen willen graag universiteitje spelen. Met die opmerking kan de wens van veel instellingen in het hoger beroepsonderwijs om zelf onderzoek te mogen doen, gemakkelijk worden afgedaan als een soort penisnijd. Toch kunnen hogescholen wel degelijk serieuze argumenten aanvoeren. De Bologna-verklaring komt er immers op neer dat al het hoger onderwijs in Europa moet zijn ingericht volgens de drietrapsraket bachelor-master-promotie. Waarom gaan we in het Nederlandse binaire stelsel dan niet all the way en brengen we die drie fasen ook binnen hogescholen aan. Dat vraagt onder andere de voorzitter van de Fontys-hogescholen Norbert Verbraak zich hardop af.
Frans Leijnse, lector aan de Hogeschool Utrecht en oud-voorzitter van de hbo-raad sluit zich hierbij aan. Hij ziet hierin een uitgelezen mogelijkheid om van de vaak genoemde Europese - en daarmee ook Nederlandse - kennisparadox te verkleinen. Deze houdt in dat er veel en goed wetenschappelijk onderzoek is waarmee weinig wordt gedaan in het bedrijfsleven en de maatschappij. Door de introductie van toepassingsgericht onderzoek zouden hogescholen hun studenten beter kunnen opleiden tot de kennis- en innovatiegerichte werknemers, waaraan ons land behoefte heeft, en daarmee tegelijk een belangrijke bijdrage leveren aan de ambities die de Europese leiders in hun Lissabon-doelstellingen neerlegden.
Vijf jaar geleden is Den Haag met de instelling van het lectoraat al enigszins tegemoetgekomen aan de wensen van de hogescholen. Maar het gaat hen lang niet snel en ver genoeg. Hogescholen moeten ook onderzoek kunnen doen en daar is uiteraard extra geld voor nodig. De universiteiten huiveren misschien vooral bij het vooruitzicht de nu al schaarse middelen met meerdere partijen te moeten delen. Maar daarnaast vinden zij dat de opleiding tot onderzoeker thuishoort aan een wetenschappelijke instelling, daar waar een werkelijke onderzoekstraditie bestaat.
De vraag is echter of door de universiteiten geen achterhaalde stellingen verdedigd worden, zoals Wouter Bos in zijn rede ter gelegenheid van de opening van het academisch jaar in Groningen suggereerde. Ook hij pleitte voor het opengooien van de luiken. 'Of een hogeschool dan toegepast onderzoek doet, een universiteit een beroepsopleiding biedt of beide gefuseerd zijn tot één instelling maakt me niet uit.'
Even waardevol
In Utrecht is de afgelopen maanden op meerdere niveaus gediscussieerd over de toekomstige verhouding tussen wo en hbo, maar duidelijk is dat de vergaande opvatting van Wouter Bos hier niet veel handen op elkaar krijgt. Ook aan een fusie à la Amsterdam bestaat in Utrecht geen enkele behoefte. De colleges van bestuur van UU en HU hebben elkaar gevonden in de visie dat goede samenwerking van het grootste belang is, maar dat het binaire stelsel voorlopig goed functioneert en geen aanpassing behoeft. Recent is een aantal premaster trajecten gestart voor hogeschoolstudenten die willen instromen in een universitaire master, terwijl UU-studenten al langer een hbo-minor in onder meer de journalistiek volgen; er is een gezamenlijk studieloopbaancentrum in de maak en om tegemoet te komen aan de behoefte van de hogeschool aan meer gepromoveerde docenten creëert de UU de komende jaren vijftig promotieplaatsen voor HU-docenten.
Een kleine rondgang langs Utrechtse docenten lijkt de visie van de colleges van bestuur te ondersteunen. Alle geïnterviewden constateren dat er een fundamenteel verschil is tussen academisch en hoger beroepsonderwijs. "In onze master met hbo- en universitaire instroom blijken veel stereotypen te kloppen", zegt informaticus Twan Maintz. "De hbo'ers zijn meer hands on en praktisch ingesteld, terwijl de academische vaardigheden beter ontwikkeld zijn bij de universitair bachelor." Andries Koster, docent-onderzoeker bij Farmacie valt hem bij: "Bij het hbo ligt de nadruk op het correct en professioneel kunnen toepassen van methoden en technieken; bij het academisch onderwijs meer op het kritisch reflecteren daarop en op het verder ontwikkelen van methoden."
Alleen al om die reden verdienen de verschillen tussen beide opleidingen gehandhaafd en zelfs positief gewaardeerd te worden. Koster: "Voor mij zijn goede hbo'ers even waardevol als goede academici, maar ze zijn wel verschillend." Hoogleraar taal- en communicatie Paul van den Hoven is zelfs bang dat het bama-stelsel leidt tot het verwateren van het 'evidente onderscheid' tussen het profiel van een beroepsgerichte studie na een havo-opleiding en een academisch gerichte studie na een vwo-opleiding. Hij hekelt de door HU-lector Frans Leijnse verdedigde opvatting dat hbo'ers pas een volwaardige opleiding zouden hebben als ze een academische mastertitel hebben behaald. "Een hbo-bachelor heeft al een afgerond zelfbeeld, hij is iemand die zo de arbeidsmarkt op kan, daar kan de universiteit met haar bachelors nog iets van leren."
Fuseren
Hij pleit duidelijk voor handhaving van het binaire stelsel. De grote vraag is of universiteit en hogeschool dan ook in hun huidige vorm moeten blijven bestaan of dat een fusie toch meer voor de hand ligt. Algemeen wordt erkend dat er binnen het academische terrein studies zijn die wellicht net zo goed van een hbo-predikaat kunnen worden voorzien en vice versa. Ook zijn er hbo-studenten die misschien beter tot hun recht komen op de universiteit en omgekeerd. In het bama-stelsel zitten bovendien impulsen die het onderscheid verder verkleinen: universiteiten bieden bijvoorbeeld professionele masters aan, hogescholen kijken naar het laten accrediteren van wetenschappelijke, onderzoeksgerelateerde masters. Sommigen zien in een fusie van de twee instellingen dan ook juist een waarborg voor het helder houden van de verschillen. Onder één paraplu zou je beter het duale karakter tot uitdrukking kunnen brengen.
Van den Hoven kan niet ontkennen dat hij wel eens heeft gedacht aan de verlokkingen van een fusie, maar dan vooral omdat hij ziet dat de huidige situatie leidt tot allerlei 'formalistische belemmeringen' wanneer samenwerking en integratie van opleidingen juist wel zeer gewenst is. "Op het thematische niveau van een opleiding, en op het individuele niveau van een student, zijn er een aantal gevallen te bedenken waarbij je over die strikte grenzen wilt heenstappen. Wanneer je bijvoorbeeld een organisatievorm wilt opzetten voor een relevant samenwerkingsverband tussen opleidingen dan blijkt dat enorm lastig, kan ik uit ervaring vertellen. En als dat eenmaal is gelukt, zit je met studenten die niet op dezelfde manier aan de start staan. Aan een master theaterdramaturgie doen wo-bachelors en hbo-bachelors mee. De eerste groep heeft wel studiefinanciering, de tweede groep niet. Het zou mij een lief ding zijn als dat allemaal wat gemakkelijker werd gemaakt. Ik weet niet of een fusie dat kan oplossen, maar het is nu zo dat samenwerking die nodig en wenselijk is, vaak op enorm veel obstakels stuit."
Andries Koster vindt een fusie voorbarig. "Die lijken toch vaak op windowdressing door bestuurders. Er kan beter een goede analyse gemaakt worden van de aard van de verschillende opleidingen, om vervolgens na te gaan welke opleidingen op welke wijze op elkaar aansluiten. Samenwerking waar relevant en gewenst, leidt tot een geleidelijke verkenning van de mogelijkheden en onmogelijkheden."
Bas Levering, docent-onderzoeker algemene- en orthopedagogiek aan de UU en lector algemene pedagogiek aan de Fontys hogescholen, stelt bovendien dat een fusie uiteindelijk ook niet zal bieden wat de hogescholen willen. "Het was inderdaad mooi geweest wanneer bama was aangegrepen om te differentiëren. Er zijn opleidingen waarvan je je kunt afvragen of die per se aan een universiteit thuishoren - dat is voor mijn eigen vakgebied de pedagogiek bijvoorbeeld al het geval. Maar het klimaat is er niet naar. Er gaat daarom, zo is mijn verwachting, gebeuren wat Bos vindt dat er moet gebeuren. Universiteiten blijven die opleidingen aanbieden en hogescholen zullen zelf onderzoek willen kunnen doen."
Promotierecht
Op zich lijken er bij de universiteiten geen al te grote bezwaren te bestaan tegen hogescholen die onderzoek doen, getuige ook de afspraken die de Universiteit Utrecht onlangs met de Hogeschool Utrecht maakte om vijftig hogeschoolmedewerkers een promotietraject te bieden. Ook medewerkers van de universiteit lijken de meerwaarde van gepromoveerde hogeschooldocenten te zien, maar stellen met nadruk dat dat onderzoek zich in de toegepaste sfeer moet afspelen. Docent-onderzoeker bij Nederlands Tom Koole: "Ik werk zelf samen met een lector van de HU die met haar kenniskring kwalitatief goed en praktijkrelevant onderzoek verricht op het gebied van lesgeven aan multiculturele klassen. Ik ben ervan overtuigd dat de leden van die kenniskring straks als beter gekwalificeerde docenten voor de klas zullen staan." Ook Bas Levering vindt dat het hogeschool-onderzoek vooral gericht zou moeten zijn op het upgraden van de instituten. "Het gaat niet om onderzoek om het onderzoek."
Als het gaat om het promotierecht voor hogescholen, dan zijn de universitaire medewerkers veel minder toeschietelijk. Promoveren moet kunnen, maar dan altijd in samenwerking met een universiteit. En dan wordt vaak nog toegevoegd dat dit een Nederlandse universiteit moet zijn. U-bochtconstructies met buitenlandse, vaak Britse instellingen, worden niet wenselijk bevonden. Twan Maintz: "Niet zozeer omdat het hbo het niet potentieel zou kunnen, maar omdat een promotie en alles eromheen inclusief kwaliteitsborging al goed geregeld is via de universiteiten en er geen noodzaak is om dit te dupliceren." Paul van den Hoven: "Tot nu toe zeg ik dat aspirant-promovendi zich gewoon bij de universiteit moeten melden. Onderzoekers horen te gedijen in een goede onderzoeksomgeving. We hebben die structuren niet voor niets."
Lector Levering zit zelf niet te wachten op een ius promovendi, maar begrijpt wel dat sommige collega's daar wel eens met een schuin oog naar kijken. "Ik weet mijn weg na 35 jaar wel te vinden in de universitaire wereld. Mijn promovendi krijg ik wel bij een professor onder dak, wanneer je daarom moet bidden en smeken liggen de zaken waarschijnlijk anders." Levering hoopt dat de universiteiten hun deuren openzetten en interesse zullen tonen voor het onderzoek dat de hogescholen graag zouden doen en zich daarvoor toegankelijk zouden tonen. "Dan zou er geen vuiltje aan de lucht zijn."
Maar volgens hem is er van de kant van de universiteiten een afwerende houding ("zie de verkrampte reactie op de Fontys-advertentie") die mede verklaard kan worden door de angst goede promovendi kwijt te raken aan de hogescholen. Deze kunnen hen immers een veel aantrekkelijker loopbaanperspectief bieden. "Bij het hbo promoveren ze náást hun aanstelling als docent; bij de universiteit worden ze na vier jaar geloosd." Het uiteindelijke resultaat is, zo herhaalt Levering, dat hogescholen de alleenheerschappij van de universiteiten op onderzoeksgebied zullen willen ondermijnen.
Die ontwikkeling is in Engeland al vijftien jaar geleden ingezet. Toen mochten de polytechnics zich universiteit gaan noemen en onderzoek doen. Een vooruitzicht waarvan Koole de aantrekkelijkheid niet ziet. "Als je naar de Engelse situatie kijkt, kun je je afvragen of de Nederlandse hbo's met hun onderzoeksambities niet op een kat in de zak afstevenen. De voormalige polytechnics zijn beduidend minder succesvol in het binnenhalen van onderzoeksgelden dan de al bestaande universiteiten. Dit omdat de universiteiten kunnen bogen op een al jarenlange onderzoekservaring en goedlopende onderzoeksgroepen. Ik deel dus niet de vrees dat de term universiteit of de academische titel aan inflatie onderhevig zou kunnen zijn. Als je alles excellent noemt, dan maakt de klant het onderscheid wel. Werkgevers zullen afgestudeerden dan ook niet alleen vragen 'wat' ze gestudeerd hebben, maar ook 'waar'."
Ook Maintz ziet geen enkel voordeel in het doorbreken van het duale karakter in het hoger onderwijs. "Op dit moment is het helder wat de kerntaken zijn van een universiteit of hbo: academisch onderwijs en onderzoek versus beroepsonderwijs. Als alles universiteit heet, wordt de situatie toch veel minder transparant."
Voorlopig dus nog geen al te drastische stappen zetten, maar wel de samenwerking met de hogeschool verder ontwikkelen. Dat lijkt kortom de visie die aan de UU door alle betrokkenen wordt gedeeld. Ook de decanen en het college van bestuur, die begin november twee heidagen aan de 'hbo-wo thematiek' wijdden, zijn die mening toegedaan, beaamt rector-magnificus Gispen. "We hebben daar uitgebreid gesproken over mogelijkheden om de samenwerking met de HU te intensiveren en op dit moment worden de daar ontwikkelde ideeën verder uitgewerkt. Er komen zeker nieuwe initiatieven, maar tegelijkertijd heb ik er voor gewaarschuwd om niet te hard van stapel te lopen, want zowel de UU als de HU zijn zeer tevreden met het huidige binaire stelsel. Maar binnen dat kader proberen we waar mogelijk onze krachten te bundelen en de samenwerking te intensiveren. Want één ding is duidelijk: zorgen dat de juiste student ook echt op de juiste plaats terecht komt. Dat is voor alle betrokkenen van het grootste belang."
Allemaal universiteiten
Na zich aanvankelijk erg boos te hebben gemaakt over de ambities van het hbo, haalt decaan Willem Koops van Sociale Wetenschappen er de laatste tijd zijn schouders over op. "Mijn standpunt is dat we maar gewoon moeten accepteren dat hbo-instellingen zich straks universiteiten mogen noemen. We kunnen ons wel blijven verzetten, maar ten eerste is dat vechten tegen de bierkaai en bovendien moeten we voorkomen dat we als universiteiten al te arrogant overkomen.
"De vraag is wat dat voor de Utrechtse verhoudingen betekent. In mijn visie is het uit organisatorisch oogpunt niet verstandig om de toekomstige universiteiten te laten fuseren. Je krijgt in Utrecht dus twee universiteiten die allebei bachelor- en masteropleidingen aanbieden - voor een deel zelfs in dezelfde vakgebieden - en waar aan beide instellingen onderzoek wordt gedaan.
"Ik ben niet bang dat dat ten koste van onze eigen positie in het onderwijs en onderzoek zal gaan. Het is volgens mij ondenkbaar dat het hbo in kwalitatief opzicht met de universiteit kan concurreren, en dat zal in de accreditatie- en toetsingsprocedures waarover wij in Nederland beschikken, vanzelf duidelijk worden. En als blijkt dat zo'n nieuwe universiteit op bepaalde terreinen wel presteert? Dan verdient het ook een gelijkwaardige positie. Tegen open concurrentie heb ik geen enkel bezwaar."
Als hogescholen zich universiteiten gaan noemen en lectoren professoren ("want dat zie ik ook nog wel gebeuren"), kan zo'n nieuwe situatie wel eens heel voordelig uitpakken voor alle partijen, denkt Koops. "Verschillende van onze universitaire opleidingen worden op dit moment overstroomd door studenten, van wie een deel hoogstwaarschijnlijk niet uit academische interesse aan de studie is begonnen, maar puur om een vak te leren en om een academische titel te halen. Ik bespeur die ontwikkeling heel duidelijk in mijn eigen vak, de psychologie. Ik zou het heel positief vinden als voor die studenten ook in het hbo een opleiding psychologie zou worden opgezet, op dezelfde manier als dat onlangs ook voor juristen is gebeurd.
"Zo'n opleiding zou studenten moeten opleiden voor een aantal functies waarin psychologische kennis moet worden toegepast.Bijvoorbeeld bij het afnemen van testen en het doen van assessments, iets wat nu nog door academisch gevormde psychologen wordt gedaan. In principe gaat het om een bacheloropleiding, maar wat mij betreft gaat de nieuwe hbo-universiteit ook masterprogramma's aanbieden. Docenten kunnen er toegepast onderzoek doen en voor een deel van de afgestudeerden komt er een mogelijkheid om in twee jaar een 'professional' doctorstitel te behalen. En uiteraard krijgen studenten de mogelijkheid om via goede overstapregelingen van de ene naar de andere universiteit over te stappen."
Tegelijkertijd kan een veel kleiner aantal geïnteresseerde studenten aan de toekomstige researchuniversiteiten straks een echt academische opleiding krijgen. "Ik droom wel eens van een klein psychologiedepartement met vier hoogleraren, die elk een assistent en een stuk of vier, vijf promovendi hebben. In dat departement studeren enkele honderden studenten met wetenschappelijke ambities. Zo was het pakweg honderd jaar geleden en als we serieus bereid zijn om met zijn alleen naar de inhoud te kijken en elkaar niet langer vliegen af te vangen, dan zie ik geen reden waarom het binnen afzienbare tijd niet weer zo kan zijn."
Erik Hardeman