Fysisch geografe Esther Stouthamer begrijpt ontwikkeling deltagebied dankzij werk van generaties studenten

Fysisch geografe Esther Stouthamer begrijpt ontwikkelingdeltagebied dankzij werk van generaties studenten

Alle fysisch geografen die in Utrecht zijnafgestudeerd hebben het gedaan: Veldwerk Laaglandgenese. Met behulpvan de gegevens die de ruim veertienhonderd studenten in de loopvan veertig jaar verzamelden, reconstrueerden dr. Henk Berendsen endr. Esther Stouthamer onlangs de ontwikkeling van het landschap inde Rijn-Maas delta.

Achteraf gezien is het een geniaal idee. Als studenten fysischegeografie nou toch moeten oefenen in veldonderzoek, laat ze dansystematisch een heel gebied afwerken. Verzamel uiteindelijk allegegevens en zie: zon veertig jaar na de eerste lichting studentenheb je een overzicht dat zijn gelijke niet kent. "Dit is misschienhet meest gedetailleerd beschreven gebied ter wereld, maar in iedergeval de meest gedetailleerd beschreven delta ter wereld", verteltde afgelopen maand gepromoveerde dr. Esther Stouthamer.

Vanaf 1959 trok ieder jaar een lichting studenten voor een maandde delta in. In groepjes van twee moesten zij de bodem van eenvooraf uitgezet gebied van zon zes tot tien vierkante kilometer inkaart brengen. Hun werk bestond grotendeels uit het doen vangrondboringen, dat wil zeggen het per tien centimeter opdiepen vaneen beetje aarde, en bepalen wat voor materiaal dat bevat.

"Het was best zwaar hoor, voor de studenten. Dat boren isbehoorlijk fysiek werk", vertelt Stouthamer, die het vak zelfvolgde, maar ook als studentassistent betrokken was bij debegeleiding. "Bovendien kampeerden ze op een prikboerderij, enmoesten ze met elkaar het eten regelen, de computer delen en goedsamenwerken. Om acht uur s ochtends zaten ze op de fiets naar hungebiedje, tot een uur of vijf a zes s avonds waren ze in het veld,en daarna moesten ze zelf voor het eten zorgen. s Avonds zaten zeaan hun werkstukken, maakten ze tekeningen en werkten hunboorgegevens uit."

Ondanks de ontberingen kent Stouthamer weinig negatieve verhalenover het veldwerk. "Meestal vonden ze het tijdens die maand zwaar,en hoorde je vaak dat ze het helemaal hadden gehad. Maar achterafwaren ze vaak toch wel trots, en werd er in lengte van jaren nogover gepraat. Over hoe zwaar het was, maar ook over wat er allemaalgebeurd was. Het was voor de meesten toch ook de eerste keer dat zezo intensief met anderen moesten samenwerken. Ook nu, nu het boekover het onderzoek uit is, zie je dat mensen gelijk 'hun' gebiedjeopzoeken."

Knarsen

Volgens Stouthamer waren in iedere lichting wel een aantal'natuurtalenten' te onderscheiden. Bijvoorbeeld op het gebied vande bemonstering, het beschrijven en benoemen van de boormonsters."We konden dat natuurlijk niet allemaal naar het lab sturen, dusmoesten de studenten dat zelf doen. Door te ruiken, te voelen ensoms ook te proeven kun je er achter komen wat voor materiaal jeophaalt. Hoe is de structuur, is het zanderig of juist niet, is hetmisschien veen, hoe elastisch is de klei. Dat laatste kun je ondermeer bepalen door op het materiaal te kauwen. Als het tussen jetanden knarst, weet je dat er veel zand in zit."

Een andere 'test' voor de studenten, was hun ruimtelijk inzicht."Als fysisch geograaf moet je in staat zijn om de gegevens van dieverschillende boringen uiteindelijk te vertalen in een beeld vanhoe het er vroeger uit moet hebben gezien. Waar liep destroomgordel, waar waren de oevers precies, hoe ver liepen deuiterwaarden. Het waren er niet veel die dat niet konden, maar hetis inderdaad voorgekomen dat we studenten hebben afgeraden verderte gaan met de studie, omdat ze dat ruimtelijk inzicht echt niethadden."

Monsterklus

De gezamenlijke inspanning van de studenten resulteerdeuiteindelijk in tweehonderdduizend 'boorstaten', die in zo'n dertigkasten in de kelder van de Van Zonneveldvleugel staan opgeslagen.Henk Berendsen, die het veldwerk vanaf 1973 begeleid, was al langervan plan om de gegevens te analyseren en te publiceren. De startvan het promotieonderzoek van Stouthamer (zie kader) was dedefinitieve aanleiding om aan de monsterklus te beginnen. Voor haaronderzoek naar rivierverleggingen in de laatste tienduizend jaar inde Rijn-Maas delta, was het noodzakelijk om een overzicht tekrijgen van de ligging van rivieren in het gebied op bepaaldemomenten in die periode. "Eerder hadden verschillende medewerkerswel overzichten gemaakt voor onderdelen van de delta, maar hettotale overzicht was er niet", legt Stouthamer uit. Naast deduizenden boorstaten gebruikten Berendsen en Stouthamer ook nogzo'n twaalfhonderd zogenoemde 'Koolstof 14'-dateringen, dateringenaan de hand van organisch materiaal.

"Ik kan je wel vertellen, het was echt een hele grote klus omdit allemaal kloppend te krijgen. Maar ik houd op zich wel van ditsoort uitdagingen", vertelt Stouthamer. "Als ik ergens het nut vaninzie, en dat was in dit geval zo, dan is mijn motto: van hardwerken krijg je niks. Maar we hebben ons er toch echt wel opverkeken. We dachten dat het in een jaar wel ongeveer te doen moestzijn, maar we zijn er toch zo'n twee jaar full time mee beziggeweest". In totaal werden de ligging en loop van ruim tweehonderd'stroomgordelfragmenten' gereconstrueerd, die uiteindelijk opkaarten werden aangegeven.

De publicatie van het boek betekent echter niet dat hetonderzoek nu helemaal klaar is. Er wordt inmiddels hard gewerkt aanhet digitaliseren van de gegevens. En er zijn plannen om in detoekomst een simulatiemodel op te stellen voor het ontstaan van vaneen deltagebied, met behulp van de nu beschikbare gegevens.Bovendien, zo meldt Stouthamer, is ook nog aanvullend veldonderzoeknodig voor bepaalde delen van het gebied. Toekomstige Utrechtsefysisch geografen hoeven niet te vrezen: ook zij kunnen nog volopbijdragen aan het onderzoek.

Avulsie

De verandering van de loop van een stroom of rivier wordt een'avulsie' genoemd, of ook wel 'rivierverleggingspunt'. Stouthamerspromotie-onderzoek geeft een inzicht in waar en wanneer dergelijkeavulsies hebben opgetreden in de laatste tienduizend jaar, in hetgebied tussen en rond de Rijn en de Maas. Een andere vraag die defysisch geografe wilde beantwoorden was waarom dergelijkeveranderingen optreden. Uit het onderzoek blijkt dat de opslibbingvan het land na de laatste IJstijd een belangrijke factor was.Daarnaast bleek dat ook tectonische veranderingen (verschuivingenvan de aardkorst) in het rivierengebied voor een groot deelverantwoordelijk zijn voor avulsies.

Dergelijk paleogeografisch onderzoek (onderzoek naar degeschiedenis van het landschap) is van belang voor de winning vanolie, gas en water. Deze stoffen liggen opgeslagen in door denatuur gevormde reservoirs. Het vroegere landschap bepaalt de vormvan het reservoir. Kennis over de vorming van het vroegerelandschap wordt gebruikt bij het bepalen van de plaatsen waar en demanier waarop geboord kan worden. Daarnaast kan de kennis over het'gedrag' van rivieren in het verleden worden gebruikt voorrivierbeheer en voor het voorspellen van de gevolgen voor rivierenvan bijvoorbeeld stijging van de zeespiegel.

Hanneke Slotboom