'Geografen zijn vooral dienstbare onderzoekers'




Kijk ook eens op de homepage van Albo Helm: http://utopia.knoware.nl/users/albohelm/index.html#anchor635909


Negentig jaar worstelen met de vraag wat nou despecifiek geografische `niche' is

De Utrechtse faculteit voor Ruimtelijke Wetenschappen- voorheen het Geografisch Instituut - viert deze maand haarnegentigjarig jubileum. In die jaren is de faculteit uitgegroeidtot een van de grootste op haar vakgebied ter wereld. Een aardigsucces voor een vak dat al negentig jaar worstelt met zijnacademische bestaansrecht.

"Zonder kennis van kusten, rivieren en zeestromingen is geenscheepvaart en dus wereldhandel mogelijk. Zonder kennis van bodemen klimaat geen plantages. Zonder kennis van ertslagen geen mijnen.Zonder kennis van de zeden en gewoonten van inheemse volkeren geeneffectief bestuur. Zonder topografische kaarten geen succesvollemilitaire operaties. Zonder (aardrijkskunde)docenten geen onderwijsdat nationalisme kweekt."

Dit citaat illustreert onverholen het belang dat Europa aan heteinde van de negentiende eeuw aan de geografie toekende. In debloeitijd van toenemende wereldhandel, nationalisme, imperialismeen kolonialisme groeide de behoefte aan kennis van de aarde en haarbewoners sterk. Aardrijkskundige genootschappen werden opgericht(in Nederland in 1873 het Koninklijk Nederlandsch AardrijkskundigGenootschap) en in het onderwijs kreeg de aardrijkskunde een vasteplaats. Ook de roep om een universitaire studie geografie werdluider. In 1876 legde de Nederlandse overheid vast dat op elkerijksuniversiteit een hoogleraar in de 'physische' en in de'politische' (lees sociale) geografie aanwezig moest zijn. In depraktijk kwam daar weinig van terecht. De geografie werd er watbijgeklust door hoogleraren in de wis- en natuurkunde of in deletteren. Alleen Amsterdam zag als havenstad met belangrijkekoloniale betrekkingen het belang van geografische kennis in. In1877 stelde de gemeente aan haar eigen universiteit - en op eigenkosten - C.M. Kan aan als eerste hoogleraar geografie in Nederland.Pas in 1908 verschijnen inUtrecht de eerste, van Rijkswegeaangestelde hoogleraren geografie: J.F. Niermeyer voor de socialegeografie en de Duitser K. Oestreich voor de fysischegeografie.

[?mP#a4!#$&@Tussenkop=Ecologisch

Deze dubbele aanstelling illustreert meteen het probleem waar degeografie mee worstelde en in feite nog altijd mee worstelt,namelijk haar dualisme. "Het verklaart ook de problematischeintroductie van de geografie aan de universiteiten", vertelt hethistorische en theoretische geweten van de geografie, Ben de Pater."De geografie was vroeger een ecologische wetenschap, die derelatie tussen mens en natuur bestudeerde: de mens als bewoner vande aarde, de aarde als woonplaats van de mens. De universiteitenkenden echter een strikte indeling in natuur- encultuurwetenschappen. Probleem was dus waar die geografie thuishoorde." Die ecologische visie werd overigens al snel minderprominent, moderne samenlevingen dragen minder het stempel van denatuur.

De Pater: "De sociale en de fysische geografie zijn daardoorsteeds verder uit elkaar gegroeid. Incidenteel wordt er welsamengewerkt, bijvoorbeeld bij onderwerpen als landdegradatie ennatuurrampen in derde-wereldlanden. Ook in de milieukunde zie jeweer iets van de ecologische geografie terug. Maar in feite zijnhet twee volkomen verschillende studies geworden." Er zijn dan ookregelmatig stemmen op gegaan om de twee studies te scheiden. Delaatste poging was rond 1972, toen de fysische geografie bijaardwetenschappen ondergebracht dreigde te worden. "Dat ze nogsteeds dezelfde faculteit delen heeft meer methistorisch-emotionele dan met rationele overwegingen te maken",denkt De Pater.

Sinds het loslaten van de relatie natuur-mens worstelt degeograaf met het probleem wat zijn specifiek geografische `niche'nou eigenlijk is in het wetenschappelijke onderzoeksveld. Zo zijner wereldwijd al heel wat geografen bezig geweest met het afbakenenvan hun vak ten opzichte van `concurrerende' wetenschappen dieeveneens het reilen en zeilen van de mens, of de natuurlijkeomgeving als onderwerp van studie hebben.

Ondertussen echter is de geografie in Utrecht wel uitgegroeidtot een groot instituut. De huidige faculteit der RuimtelijkeWetenschappen telt 1550 studenten en 300 medewerkers, waarvan 250wetenschappelijk. Blijkbaar voorziet de geograaf in een grotemaatschappelijke behoefte. Die behoefte blijkt vooral te liggen ophet terrein van toegepast, beleidsondersteunend onderzoek.

"Dat is begonnen met Van Vuuren in de jaren dertig", vertelt DePater. "Deze slaagde erin een toegepaste geografie te ontwikkelen,waardoor afgestudeerde geografen niet meer per definitie in hetonderwijs terechtkwamen." Van Vuuren kwam in 1927 als hoogleraarsociale geografie in Utrecht. Hij was geen geograaf, maar militair.In 1905 was hij gewond geraakt bij de 'pacificatie' van Atjeh.Daarna kreeg hij opdracht om de regionale ontwikkeling van dePak-Paklanden op Sumatra ter hand te nemen, arbeid die Van Vuurenlater als `practische geografie' zou bestempelen. In de jarendertig is hij deze `practische geografie' gaan beoefenen voorregio's in Nederland die door de crisis in moeilijkheden warengekomen.

Geobraaf

"Van Vuuren zag toen al dat de toekomst van het vak lag in deverzorgingsstaat. Het vak sociale geografie heeft daar laternatuurlijk ook heel erg van geprofiteerd, met name van de opkomstvan de ruimtelijke ordening", aldus De Pater. Van Vuuren zou laterals rector-magnificus een omstreden rol spelen in de oorlogsjaren,maar als geograaf blijft hij hoog geprezen.

De toegepaste geografie heeft daarna dankzij de computer eensnelle ontwikkeling doorgemaakt, maar de nadruk op toegepastonderzoek is altijd gebleven. Te sterk, volgens sommige geografen,die waarschuwen voor inhoudelijke verarming van het vak. Deidentititeitsdiscussie gaat dus onverminderd door. `Meertheoretische basis!', roept de ene hoogleraar. `Niet nodig', roeptde ander, `Wat we doen is goed, we moeten gewoon meer van de dakenschreeuwen dat we geografen zijn.'

Maar daarin schuilt een ander `probleem': geografen schreeuwenniet zo gauw van de daken. Door de bank genomen vormen zij eensympathiek en nuchter volkje van opvallend `gewone' lieden. Zijidentificeren zich sterk met hun vak (De Pater: "Geografen zijnmensen die al in hun jeugd boven de Bosatlas gebogen zitten en allehoofdsteden uit hun hoofd kennen"), maar ze schijnen weinigbehoefte te hebben om zich buiten de geografie te profileren. Zijblinken uit door dienstbaarheid en doen hun nuttige werk vooral opde achtergrond. Geografen zijn zelden beleidsmakers, bijna altijdbeleidsondersteuners; geen opinie-vormers, wel opinie-peilers (metMaurice de Hondt als exponent). In maatschappelijke discussiesvoeren zij niet het hoogste woord, zelden tref je ze aan in eendeskundigenpanel in de media.

De Pater, geconfronteerd met dit beeld, noemt een aantaluitzonderingen. "Maar het is wel waar, we zijn slechtvertegenwoordigd in de bestuurslagen. En gemiddeld zijn we vrijafwezig in maatschappelijke debatten. Zelfs in de discussies overde ruimtelijke ordening laten we het een beetje afweten. Hoe datkomt? Een gebrek aan persoonlijkheden denk ik. Wij hebben nueenmaal geen Maarten van Rossems. Een vak als geschiedenis, dattoch als een zusterwetenschap van de geografie wordt gezien, heeftaltijd grote persoonlijkhedengekend: Huizinga, Romein, Von derDunk, mensen ook die in staat zijn om grote publieksboeken teschrijven. Die hebben wij niet. Geografen zijn vooral dienstbareonderzoekers."

De Pater schrijft dit op het conto van de opleiding: "Die legtnu eenmaal sterk de nadruk op het omgaan met computers, debeheersing van statistische technieken en geografischeinformatiesystemen. Het is die Utrechtse traditie om sterkempirisch werkzaam te zijn, die de studenten vormt. Typischvoorbeeld: als je een student geografie vraagt of het goed gaat metzijn scriptie, dan hoor je vaak ja, ik heb al 125 mensengeënquêteerd."

Gezien de koloniale wortels van de geografie, is het misschienniet verwonderlijk dat zij nu vooral opleidt tot cijferkoelie. Maardenk niet dat de gemiddelde geograaf in Utrecht zich daar druk ommaakt: het is immers tevens zijn sterke punt. Want ook in datopzicht blijven geografen pragmatici, weet De Pater: "We hebbenveel studenten, die bovendien makkelijk een baan vinden; er is eengoede participatie in onderzoekscholen; en we hebben een goedescore op de internationale publicatielijst. Voor de meestegeografen is er geen enkele reden om te twijfelen aan de kwaliteitvan de geografie."

Kees Volkers


Centrum voor Geo-wetenschappen

De komst van het Nederlands Instituut voor ToegepasteGeo-wetenschappen TNO naar De Uithof, zou op termijn kunnen leidentot de vorming van een nieuw `Centrum voor Geo-wetenschappen', zomeldt Questa, het orgaan van de jarige faculteit RuimtelijkeWetenschappen. De komst van het NITG betekent een versterking vanhet toch al stevige `geo-profiel' van de universiteit, die behalveRuimtelijke Wetenschappen wordt gevormd door Aardwetenschappen enNatuur-& Sterrenkunde. Het college van bestuur wil dat desamenwerking tussen de verschillende geo-instituten wordtversterkt. De eerste stappen in deze richting zijn al gezet. Hetzou de bedoeling zijn dat op termijn ook een gamma-poot (socialegeografie, planologie, milieukunde) in de samenwerking wordtbetrokken. Op langere termijn zou dit kunnen leiden tot een eigengebouwencomplex voor het Centrum voor Geo-wetenschappen in deNoordwesthoek van De Uithof, aldus Questa.