Honderd jaar Duits in een notendop
Die leerstoel was ondergebracht bij de vakgroep Nederlands. Frantzen had de aktes Frans en Duits voor het 'middelbaar onderwijs' (MO) behaald en promoveerde in 1892 in Straatsburg, omdat dat toen in Nederland nog niet kon.
"Pas in 1921 werd het mogelijk om in Duits af te studeren", vertelt germanist en geschiedschrijver van het instituut, Frank Vonk. "Dat werd toen in het Academisch Statuut zo geregeld. Een van de eersten die in Duits afstudeerde was H. Sparnaay, die in 1942 zelf in Utrecht hoogleraar werd. In die tijd schonk de weduwe van Frantzen - hij stierf in 1923 - de boeken aan de universiteit, wat de basis werd van de 'leeszaal Duits', die eind jaren dertig werd ondergebracht aan de Drift, waar het Instituut Duits was ontstaan."
Het Instituut Frantzen heeft in zijn geschiedenis enkele roerige perioden doorgemaakt. Allereerst waren er de oorlogsjaren, toen Sparnaay hoogleraar was. Hij is weliswaar na de oorlog gezuiverd, maar Vonk heeft zijn bedenkingen: "Ik heb de verhoren van de zuiveringsprocessen zorgvuldig bestudeerd maar er weinig informatie uit kunnen halen. Het lijkt toch een beetje op 'ik heb het niet geweten', op naïviteit, wereldvreemdheid, pure fixatie op het vak. Dat blijkt ook uit de correspondentie met zijn zoon en een interview met zijn assistente, Hans Kloosterboer. Vergelijkbaar dus met het oorlogsverleden van fysicus en Nobelprijswinnaar Peter Debye waarover onlangs veel discussie aan de UU is gevoerd. Sparnaay schijnt onderduikers in huis te hebben gehad en naar de BBC te hebben geluisterd, maar tegelijk zat hij ook in de redactie van Duitse tijdschriften en na de oorlog is zijn paspoort ingetrokken. In 1942 stonden acht voltijdstudenten Duits ingeschreven, maar die waren na de oorlog nog moeilijk te traceren, waardoor het ook vrijwel onmogelijk is om te achterhalen wat hun motieven waren om Duits te gaan studeren. Zeker is wel dat deze studenten bij Sparnaay thuis kwamen."
Een andere bewogen periode is die van de jaren zeventig, toen Duitsland gebukt ging onder 'Berufsverbote' voor werknemers die in de ogen van de autoriteiten er dubieuze politieke sympathieën op na hielden. Dat was een uitvloeisel van de radicalisering van de studentenrevoltes. Duitsland kampte toen met een een anarchistisch (zo men wil; terroristisch) offensief van de Rote Armee Fraktion. Vonk: "In Utrecht was daar in die zin iets van te merken dat er aan het instituut medewerkers werden aangesteld, native speakers, die van de Duitse arbeidsmarkt werden geweerd, zoals Helmut Lethen of Gregor Laschen. Die laatste had een onmiskenbare marxistische achtergrond; hij vond dan ook dat Das Kapital van Karl Marx tot de verplichte literatuur van studenten Duits moest behoren. Bovendien was hij kenner en propagandist van veel DDR-literatuur. Zo'n revolutionaire staf had beslist een aanzuigende werking op studenten: in de jaren zeventig begon de groei van de studenten-aantallen, en die zette tot dik in de jaren tachtig door."