'Ik praat niet in soundbites'

Hoogleraar Stijn Franken:

Van u wordt gezegd dat u een erudiet analyticus bent, meer wetenschapper dan advocaat ...

"Dat etiket krijg je al snel opgeplakt als je in de rechtzaal eens een keertje verwijst naar literatuur. Tja, in dat plaatje pas ik. Ik heb een academische achtergrond. Toen ik afstudeerde was ik 21, te jong om verdachten in lastige rechtzaken bij te kunnen staan. Ik besloot daarom om eerst te promoveren. Ongetwijfeld heb ik vanuit die ervaring iets meegekregen, een neiging om iets nog eens na te zoeken wellicht, of om te kijken of praktische ontwikkelingen passen in bredere verbanden. Maar ik vind het uiterst lastig te beoordelen of dat mij nu een ander soort advocaat maakt. Daarvoor heb ik te weinig zicht op de werkwijze van andere advocaten."

De kwalificatie 'wetenschappelijk' verwijst vaak ook naar uw stijl. U bent niet het prototype luidruchtige strafrechtsadvocaat?

"Ik herken dat imago van strafrechtsadvocaten niet. Niet persoonlijk, maar ook niet in het algemeen. Kennelijk worden advocaten gezien als blaaskaken. Maar de meeste advocaten, met of zonder wetenschappelijke achtergrond, beantwoorden niet aan dat beeld. Het is onzinnig om mij als zeldzame uitzondering neer te zetten."

Maar in tegenstelling tot uw collega's lijkt u de media te schuwen?

"Ook hier gaat het slechts om een klein aantal advocaten dat actief de media opzoekt. Als raadslieden denken het belang van een klant te dienen door op televisie of in kranten uitspraken over de zaak te doen, dan moeten ze dat vooral niet laten. Ik ben daar niet de figuur voor. Ik praat niet in soundbites. Bovendien zag ik in geen van de zaken die ik tot nu toe heb behandeld een voordeel in media-aandacht.

"In het proces tegen Volkert van der G. kregen mijn collega Britta Böhler en ik dagelijks vrachten aanbiedingen om interviews te geven of om aan tv-spelletjes mee te doen. We hebben ze allemaal geweigerd. We konden alleen niet verhinderen dat de rechter besloot de zittingen in die zaak op televisie uit te zenden. Ik vrees nu altijd als advocaat van Volkert van der G. door het leven te moeten gaan. Misschien wel juist omdat ik altijd zo terughoudend ben geweest met media-aandacht bij mijn andere zaken."

U bent een drukbezet advocaat. Waarom wilde u graag hoogleraar worden?

"In de afgelopen jaren ben ik wetenschappelijke artikelen blijven schrijven, ook heb ik geregeld gastcolleges gegeven. De scheiding tussen wetenschap en praktijk heb ik nooit als zeer strikt gezien. De twee werken wederzijds bevruchtend. Dat uit zich nu in de naam van mijn leerstoel.

"Ik verzorg nu onder meer de specialistenopleiding voor strafrechtsadvocaten die al een aantal jaar in de praktijk werkzaam zijn. De interactie tussen theorie en het dagelijkse werk is daar heel prominent. Kennisoverdracht is dan erg leuk.

"Een belangrijke overweging om de hoogleraarspost in Utrecht te accepteren was bovendien dat mij hier de mogelijkheid werd geboden van een aanstelling voor één dag in de week. Er stroomt nog te veel advocatenbloed door mijn aderen om de praktijk op te geven."

Wat is een belangrijke praktische les uit de zaak Volkert van der G.?

"Daar werd duidelijk dat de druk van de samenleving en vooral van de politiek een bedreiging kan vormen voor onze rechtspraak. Allerlei politici deden de meest wilde uitlatingen. Tegenwoordig lijkt iedereen maar te mogen zeggen wat hij of zij denkt. Dat zie je ook in de zaak rondom de marinier Erik O, waarin politici het Openbaar Ministerie verwijten maken. Ik meen dat het van wijsheid getuigt wanneer iedereen die geen inzicht heeft in het dossier zijn mond houdt. Dat komt het gezag van de rechtspraak ten goede en dat komt het gezag van de politiek ten goede."

In uw oratie weerlegt u enkele wijdverbreide opvattingen over strafzaken.

"De idee leeft in brede kring dat de kleinste vormfouten van politie en justitie al leiden tot het vrijuit gaan van de verdachte. In het verlengde daarvan zijn veel mensen ervan overtuigd dat de advocaat met het grootste gemak zand in de machine van de strafrechtspleging kan gooien. In mijn oratie stel ik dat eerder het tegenovergestelde het geval is. Iedereen die bij de rechtspraak in Nederland betrokken is zal dat beamen.

"De tendens is dat regels voor opsporing steeds verder worden gedeformaliseerd, terwijl de advocaat met handen en voeten wordt gebonden aan formalistische eisen. Ik vind dat een onwenselijke ontwikkeling. Er wordt te veel vertrouwd op de kwaliteit van de rechter en van de advocaat. Die zullen dat vertrouwen moeilijk waar kunnen maken. Ik pleit daarom voor duidelijke regels waaraan de opsporing van verdachten moet voldoen."

Vindt u dat u nu als hoogleraar een bijdrage moet leveren aan het maatschappelijk debat rondom de rechtspraak? Uw partner Britta Böhler stelt in een boek dat de rechtstaat in een crisis verkeert.

"Wanneer je je zorgen maakt om de kwaliteit van het strafproces en de kwaliteit van de mensen die daar een bijdrage aan leveren, en dat doe ik zo af en toe, dan heb je een morele verplichting bij te dragen aan die kwaliteit. Ik stel zaken aan de orde in mijn onderwijs en in mijn wetenschappelijke artikelen. En mijn oratie zal in boekvorm uitkomen. Maar ik ben niet de persoon om de barricaden op te gaan."

CV

Geboren 16 augustus 1967 in Breda

1989 studeert af in Tilburg

1993 promoveert in Tilburg op voeging in ad informandum strafzaken

Januari 1994: treedt in dienst bij het prestigieuze Haagse kantoor Sjocrona

December 1997: maakt overstap naar het Amsterdamse kantoor dat nu heet Böhler Franken Koppe Wijngaarden

Juni 2003: treedt aan als hoogleraar strafrechtspraktijk Universiteit Utrecht