interview
Vicky Francken
Laatst was ik aan het studeren met een vriend van mij die natuurkunde doet. Ik was nieuwsgierig naar de theorie van entropie: de almaar toenemende chaos. Hij legde mij uit dat wanneer je de tijd zou kunnen omdraaien, alle natuurkundige wetten hun geldigheid zouden behouden, behalve die. De entropie neemt in dat geval namelijk af in plaats van toe, terwijl chaos eigenlijk altijd alleen maar toeneemt. Dat vond ik echt zo’n mooi idee, dat ik dacht: daar zou ik weleens iets over willen schrijven.
Dat ik ging dichten, was voor mij niet echt een bewuste keuze. Ik schreef altijd al miezerige verhaaltjes over dieren. Later schreef ik ook kleine stukjes, maar ik wist nog niet dat dat gedichten waren. Op mijn twaalfde kreeg ik van mijn moeder een bundel van Doe maar dicht maar, een jaarlijkse wedstrijd voor jongeren waarvan elk jaar de beste honderd gedichten worden gepubliceerd. Ik vond dat zo mooi en dacht: ‘ik wil ook zoiets schrijven’. Een jaar later stond ik zelf in de bundel.
Mijn studentenleven heeft niet per se nieuwe dingen qua poëzie opgeleverd. Ik dacht: alles wordt zo mooi, of zo lelijk dat het allemaal iets betekent. Maar dat valt mee. Ik heb niet het gevoel dat mijn leven nu opeens veel meer betekenis heeft dan de jaren ervoor. Mijn thema’s nu zijn dezelfde als twee jaar geleden.
Tragische situaties of vervelende gebeurtenissen. Die hebben nog nut als je erover schrijft. Iedereen voelt zich weleens alleen en ik vraag me dan af hoe ik me verhoud tot andere mensen. Dat gevoel maak ik groter, het roept een beeld op en dan begin ik aan een gedicht. Ik schrijf over dingen die ik me voorstel, het liefst over waanzin, over ongemakkelijke situaties. Ik zou bijvoorbeeld geen gedicht kunnen schrijven over een perfecte dag waarin ik een negen haal voor een tentamen en mijn huisgenoot een taart voor me bakt.
Ik schrijf meer vanuit een concept dan vanuit iets concreets. Als iemand vraagt: maak eens een gedicht over Utrecht, zou dat gaan over het idee Utrecht, maar niet over de Dom. Ik zou niet weten hoe ik daar een gedicht over moest schrijven. Een gedicht van mij waar ik wel tevreden mee ben, is foto. Dat begint zo:
Hier sta ik vervreemd tot oude planten
te behoren en deel uit te maken van wie
je bezoekt omdat we water behoeven
maar tegen wie je niet praat,
omdat je niet wilt dat we groeien.
Niet iedereen begrijpt wat ik doe. Mijn vader zegt altijd als hij mijn gedichten leest: ‘oh, Vicky, ik begrijp er helemaal niets van’. Toen ik vorig jaar met mijn huisgenoten sinterklaas vierde, zeiden ze dat ze van mij wel heel veel zouden verwachten. Maar een sinterklaasgedicht schrijven is natuurlijk iets heel anders. Rijmen daarvoor is niet zo moeilijk.
Een paar avonden per week ben ik aan het schrijven. Soms lukt het gewoon niet en dan doe ik het ook niet, je kunt jezelf niet dwingen. Ik wil niet dat schrijven een vervelende connotatie krijgt. Eerst vond ik het heel vervelend als ik een avond had geschreven en er kwam niets moois uit. Nu vind ik dat niet meer erg, zolang ik maar genoten heb van het schrijven. Ik streef niet naar veel gedichten en ook niet per se naar mooie gedichten. Een gedicht mag ook heel lelijk zijn, of heel hard of koud zolang het maar van betekenis doordrongen is.
Ik denk dat een goed gedicht een richting aangeeft. En of dat nou de goede of de verkeerde richting is, dat maakt niet zoveel uit. Van mij hoeft iemand niet per se euforisch door het leven te gaan of juist te huilen na het lezen van mijn gedicht, maar ik hoop wel dat ik mensen op een bepaalde manier raak.
Het grootste compliment dat ik ooit heb gekregen, is dat ik heel erg op mijn oma lijk. Daarom ben ik ook Frans gaan studeren. Mijn oma was Belgische en sprak vloeiend Frans en ik heb het altijd een hele mooie taal gevonden.
Het ideaal is natuurlijk dat ik van mijn gedichten kan leven, maar dat lijkt me niet zo reëel. Met vertalen kan ik straks in het verlengde bezig zijn van wat ik leuk vind. Ik ben al aan het oefenen met Franse poëzie. Het leuke daaraan is dat je ervoor moet zorgen dat het ook in het Nederlands een mooi gedicht is.
Ik word regelmatig gevraagd om ergens mijn gedichten te komen voordragen. Laatst stond ik nog op het festival Geen daden maar woorden, in Rotterdam. Ik vind dat vooral leuk, omdat je niet alleen gaat voordragen, maar omdat je ook heel veel gaat luisteren. Het is fijn om door zoveel mensen omgeven te zijn die zo graag doen wat ze doen. En dan besef ik ook weer waarom ik zo graag doe wat ik doe.
Dit jaar stonden mijn gedichten al twee keer in Hollands Maandblad. Dat is een heel mooi tijdschrift en ik had niet gedacht dat ik daar al iets naar mocht opsturen. Totdat iemand mij mailde die zei: ‘Vicky ik vind je gedichten zo mooi, stuur eens wat op naar Hollands Maandblad’. Zou ik dat nou wel doen, reageerde ik. En toen zei diegene weer: stuur gewoon een paar gedichten naar mij, dan zend ik ze naar de redactie. Dat deed ik en dacht dat ik kritiek en een afwijzing zou krijgen. Maar het werd geen afwijzing, ze plaatsten twee van de drie gedichten. Ook daarna durfde ik niet zo goed meer iets in te sturen, tot ik een mailtje kreeg van de redacteur: ‘Vicky, schrijf je nog?’. Toen heb ik er weer drie gestuurd en werden er twee geplaatst.
Ik ben al een paar keer op gesprek geweest bij uitgeverijen. Ik vind het fijn om kritiek te krijgen en om van anderen te horen hoe ik aan mijn gedichten kan werken, maar ik wil nu nog geen bundel uitgeven. Het is natuurlijk een heel mooi idee om dat op je twintigste al gedaan te hebben. Maar een bundel blijft, ik wil me er later niet voor hoeven excuseren. Ik ben nog niet zeker genoeg van hetgeen ik op dit moment maak. Ik sterf nog liever zonder dan met een slechte bundel.
CV:
Vicky Francken (19) is tweedejaars student. Haar gedichten draagt ze voor bij festivals en vier gedichten verschenen in Hollands Maandblad. Ze won verschillende prijzen voor haar werk, waaronder de Meander Dichtersprijs 2008.