Interview

Jerry Windhouwer

Ik ben op 1 oktober 1971 bij Pedagogiek gaan werken, dus volgende week heb ik er precies 37 jaar bij de universiteit opzitten. Zo'n twintig daarvan heb ik in medezeggenschapsraden gezeten en daarnaast ben ik twaalf jaar vakbondsconsulent geweest. De belangrijkste drijfveer om raads- en vakbondswerk te gaan doen, was mijn rechtvaardigheidsgevoel, maar ik ben ook een beetje een bemoeial. Ik praat graag over van alles en nog wat mee en zodra ik merkte dat daar op de universiteit ruimte voor was, ben ik lid geworden van de subfaculteitsraad.

Ik viel met mijn neus in de boter, want bij Pedagogiek heerste in die tijd een heftige methodenstrijd. De studenten en een paar jonge medewerkers wilden dat ook de marxistische methode in het onderwijs aan bod zou komen, maar de staf voelde daar niets voor. Ik stemde op dat punt met de studenten mee. Ik had zelf dan wel niet gestudeerd, maar ik vond wel dat zij gelijk hadden. Natuurlijk vond de staf mijn stemgedrag maar niks, maar ik heb er nooit problemen door gekregen.

Op een gegeven moment was het gebouw weer bezet en geen medewerker mocht er in, ook de hoogleraar Ton Beekman niet. Maar voor mij maakten de studenten een uitzondering. Ze wisten hoe ik erover dacht, maar bovendien vulde ik de automaten bij, ha ha. Gevolg was dat Beekman kwaad werd: jij praat altijd met de studenten mee. Maar ik voelde me veilig, want ik wist dat hij mijn inzet voor het dagelijkse werk waardeerde.

Ik ben ook snel actief geworden in de bond en toen hier in de jaren negentig de functie van vakbondsconsulent werd gecreëerd, dacht ik: die baan is mij op het lijf geschreven. Ik zat toen in de Universiteitsraad, maar daar ging het - anders dan in de 'oude' U-Raad die ik ook meegemaakt heb - meestal over vrij abstracte dingen, en ik wilde meer concreet bezig zijn. Waar je als vakbondsconsulent vooral mee te maken krijgt, zijn wat ik binnenbrandjes noem, conflicten tussen medewerkers en leidinggevenden over slechte beoordelingen en wat er allemaal nog meer op de werkvloer fout kan gaan. Zaken, waar je door rustig praten meestal wel uitkomt.

Op een aantal bezwaarprocedures na heb ik in die twaalf jaar maar weinig ernstige problemen op mijn bord gekregen. Dat is ook wel begrijpelijk, want ik vind de universiteit een goede werkgever. Ik ben vooral blij met het feit dat er steeds strakker wordt vastgehouden aan de regelmaat van R&O-gesprekken. Op universitair niveau maken we als bonden goede afspraken met het college van bestuur en met name mevrouw Van Rooy ziet er op toe dat men zich daar in de faculteiten en diensten ook aan houdt. Daar ontbrak het onder het vorige college nog wel eens aan. Toen gingen de directeuren erg hun eigen gang, met als gevolg veel klachten over wantrouwen in de leiding. Zulke klachten zijn er de laatste tijd duidelijk minder.

Ook de recente reorganisaties zijn door het college netjes afgerond. Soms vind ik alleen dat men wel erg formeel redeneert. Neem het outsourcen van de receptionisten. Er waren dames bij die hier al jaren werkten. Die moesten opeens weg omdat zij niet alle vereiste diploma's hadden. Dat zal allemaal wel, maar denk ik dan: had je nou niet iets kunnen verzinnen waardoor die paar dames de laatste jaren tot hun pensioen gewoon hun werk hadden kunnen blijven doen? Misschien kost dat een klein beetje extra, maar dat heeft de universiteit toch wel over voor mensen die al zo lang in dienst zijn?

Soms krijg ik de vraag of de vakbond zichzelf niet heeft overleefd, maar dat vind ik niet. We hebben aan de universiteit ongeveer achthonderd leden en dat aantal is al jaren redelijk stabiel. Inderdaad: de organisatiegraad is niet hoog, maar dat komt omdat veel mensen het nut van een lidmaatschap niet inzien. Met name de rol van de bond bij de CAO-afspraken en de medezeggenschap wordt te weinig op waarde geschat. We hebben toch een goede CAO, zeggen ze dan. Maar ze vergeten dat die mede aan de inzet van de bonden te danken is. Ik vind het nogal onredelijk dat zoveel mensen geen lid zijn, terwijl ze wel van die inzet profiteren. Het lijkt me daarom tijd voor een andere, rechtvaardiger financieringsstructuur.

Ik vind dat wij de universiteiten zouden moeten vragen van elke werknemer één promille van het salaris in te houden als CAO-bijdrage voor de bonden, meestal dus een kleine twee euro per maand. Wat voor bezwaar kan iemand daar nu tegen hebben? Daarnaast kun je, als je dat wilt, lid worden voor pakweg zes euro, voor invloed op de collectieve belangenbehartiging, profijt van individuele belangenbehartiging en de nodige onderlinge solidariteit. Maar helaas ontbreekt het daar bij veel medewerkers aan. Ik heb meegemaakt dat mensen lid werden op het moment dat er een reorganisatie werd afgekondigd, maar zodra de zaak rond was, waren ze weer lid af. O, dacht ik, die zijn kennelijk vertrokken. Maar in de Solis-gids zag ik dat ze nog gewoon bij de universiteit werkten. Ik vind dat zo kleinzielig.

Al met al heb ik het hier in Utrecht enorm naar mijn zin gehad. Mijn grootste wapenfeit? Ik heb het gedwongen vertrek van een hoogleraar in gang gezet. Ik kon totaal niet met die man overweg, omdat hij me voortdurend op de vingers keek. Het was nooit goed wat ik deed. Op een gegeven moment ben ik naar de faculteitsdirecteur gegaan: als hij niet weggaat, wil ik een andere baan. Denken de onderzoekers er ook zo over, vroeg hij. Ik zeg: dat denk ik wel, want wetenschappelijk is hij niet erg sterk. Goed, zegt hij, als je de vakgroep meekrijgt, zal ik je steunen. Ik kreeg vrijwel iedereen mee en het bestuur heeft hem daarop met een regeling laten vertrekken.

Uiteindelijk heeft die actie van ons de hele vakgroep de das omgedaan. Het lag voor de hand dat onze andere, part-time hoogleraar de zaak zou overnemen, maar dat is door het faculteitsbestuur geblokkeerd. Daardoor is de hele groep uit elkaar gevallen en het zou best wel eens kunnen dat dat precies is wat het bestuur wilde. In feite ben ik dus gewoon gebruikt, maar dat had ik toen uiteraard niet in de gaten. Toch ben ik er trots op dat ik de zaak als niet-wetenschappelijk medewerker heb aangezwengeld. Uit zichzelf hadden de wetenschappers die stap nooit gezet.

CV

Jerry Windhouwer (62), geboren in het voormalige Nederlands-Indië, woont vanaf zijn elfde in Nederland. Na drie jaar HBS en een periode als slaggitarist in de 'Indorock'-groep The Spirits werd hij in 1971 administratief medewerker van de latere 'adoptiehoogleraar' René Hoksbergen. Hij was achtereenvolgens lid van de subfaculteitsraad Pedagogiek, de faculteitsraad Sociale Wetenschappen en - namens de fractie NWP - de Universiteitsraad.