interview met Arthur Langeveld

In 1966 ben ik in Amsterdam slavistiek gaan studeren. Een beetje uit balorigheid. Ik wilde in Amsterdam blijven wonen en een taal gaan studeren, maar geen leraar worden. Nu was Rusland in die tijd nog een geheimzinnig land, waar je bijna niet naar toe kon en waar iedereen slechte dingen over zei. Dat vond ik wel interessant.

Ik heb in zeven jaar mijn doctoraal gehaald, maar voor een doctorandus in de slavistiek lagen de banen uiteraard niet voor het oprapen. Hoewel we er in die tijd ons daar niet druk over maakten.

Tijdens mijn studie had ik al het nodige vertaalwerk gedaan, stapels octrooien voor een ingenieursbureau bijvoorbeeld, om geld te verdienen. Na mijn afstuderen kreeg ik de kans om romans te gaan vertalen. Er was toen in Nederland veel belangstelling voor Russische literatuur.

Op zich beviel dat werk me prima, maar toen ik in 1975 een baan bij Slavische Talen in Utrecht kon krijgen, heb ik toch maar voor het ambtenarenschap gekozen, want erg ruim kon je niet leven van die paar duizend gulden die je voor een vertaling kreeg. Ik was in Utrecht aangenomen om mee te werken aan een nieuw Russisch-Nederlands woordenboek - ik geloof dat ik de P en een stuk van de N heb gedaan - maar een jaar later werd ik al aangesteld als docent taalverwerving. Lang heeft mijn loopbaan daar echter niet geduurd, want in 1983 werd de Utrechtse slavistiek in het kader van de bezuinigingen opgeheven. Ik zou dus worden ontslagen. Maar ik had geluk. Ik kon Russisch gaan geven aan studenten geschiedenis en Algemene Letteren - het tegenwoordige Taal- en Cultuurstudies. Het was weliswaar een deeltijdbaan, maar ik kon aan de universiteit blijven, en bovendien kreeg ik nu weer tijd om te gaan vertalen.

Mijn eerste opdracht was Dode Zielen van Gogol en inmiddels heb ik ruim twintig romans en dichtbundels vertaald, met als hoogtepunt De broers Karamazov. Daar ben ik drie jaar mee bezig geweest, maar ik heb er intens van genoten, vooral omdat ik iets kon doen aan de vele tekortkomingen die de drie eerdere vertalingen in mijn ogen hebben. Die zijn zo braaf en vlak dat de enorme variatie in het taalgebruik van de personages en de ironie waarmee Dostojewski hen beschrijft, totaal niet tot hun recht komen.

In het boek komt bijvoorbeeld een bediende voor, die zichzelf heel wat vindt, omdat hij enige opleiding heeft genoten. Dostojewski laat die man plat Russisch spreken en af en toe laat hij hem een overdreven deftig, maar precies verkeerd gebruikte uitdrukking zeggen. In alle eerdere vertalingen spreekt die bediende een heel kleurloos Algemeen Beschaafd Nederlands. Bij mij niet. Soms zegt hij, 'geeneens geen' of 'van mijn vroegste kindsbeen af'. Ik laat personages ook regelmatig plat praten ; 'hun gaan weg' bijvoorbeeld. Ook dat zul je in die eerdere vertalingen niet tegenkomen. Ik heb trouwens ook de titel veranderd. Iedereen kent het boek als De gebroeders Karamazov, maar die 'gebroeders' begonnen mij steeds meer tegen te staan. Er staat in het Russisch toch helemaal geen 'gebroeders'? Dat is een woord dat je gebruikt bij verhuisbedrijven of zo. Er staat gewoon 'broers', waarom doen wij dan zo deftig?

Een goede vertaler probeert zo dicht mogelijk bij de tekst te blijven en er toch goed Nederlands van te maken. Essentieel daarvoor is een goed ontwikkeld taalgevoel. Dat drie keer het woord 'maar' in één zin niet mooi is, zag ik in het begin bijvoorbeeld over het hoofd, maar geleidelijk heb ik voor dat soort stijlkwesties een zesde zintuig ontwikkeld.

Naast taalgevoel is natuurlijk ook grondige kennis van het Russisch essentieel, niet alleen het Russisch uit de woordenboeken, maar vooral ook het Russisch van de straat. Ik moest onlangs een vertaalde roman voor NRC Handelsblad recenseren, waarvan ik bij lezing dacht: wat is dit? Ik heb het origineel erbij gepakt en zag dat het boek wemelde van het slang. Kennelijk was de vertaler daar volledig de weg in kwijtgeraakt. Ergens stond bijvoorbeeld: 'de pis stijgt hem naar het hoofd'. Dat is een letterlijke vertaling van een Russische uitdrukking die zoiets betekent als: 'hij gaat uit zijn dak'. Als je niet regelmatig met Russische jongeren omgaat, ken je dat soort uitdrukkingen niet. Ik kom zelf niet zo vaak meer in Rusland, maar gelukkig heb ik er voldoende kennissen met schoolgaande kinderen die ik kan bellen of mailen als ik er niet uitkom.

Je hoort wel eens zeggen dat vertalers gemankeerde schrijvers zijn, maar dat is echt onzin. Je noemt dirigenten toch ook geen gemankeerde componisten? Ik denk dat vertalers en dirigenten heel goed met elkaar vergelijkbaar zijn, in die zin dat zij allebei een gegeven werk interpreteren. Helaas krijgen vertalers hier niet de waardering die dirigenten ten deel valt. Je zult de naam van de vertaler nooit in grote letters op de omslag van een boek zien staan, terwijl op een affiche voor een klassiek concert de naam van de dirigent zelden ontbreekt. Veel mensen denken nog steeds dat een vertaling niet meer is dan de oorspronkelijke tekst in een andere taal. Vandaar ook de vraag waarom er nu weer een nieuwe vertaling van de Karamazov moest komen. Want er waren er toch al drie? Zo'n vraag maakt duidelijk dat men niet ziet dat het om een interpretatie gaat. Als morgen een andere vertaler aan dat boek begint, krijg je een heel anderresultaat, niet beter of slechter maar wel anders. Laat ik voorop stellen dat ik in geen honderd jaar een boek als De broers Karamazov zou kunnen schrijven, maar ik durf wel te stellen dat als je het leest, je niet alleen Dostojewski leest, maar voor een niet onbelangrijk deel ook Langeveld.

Ik klaag overigens niet. Ik ben wel blij dat ik niet uitsluitend vertaler ben, want dat is een vreselijk eenzaam bestaan. Je zit maar achter die computer met teksten te wriemelen. Je kijkt naar woordjes, zoekt naar synoniemen voor een niet zo lekker klinkend woord, vraagt je af hoe je een zin mooier kan formuleren. Dat moet je geen vijf dagen in de week doen, dan word je gek. Van Dode Zielen van Gogol kon ik bijvoorbeeld maar drie bladzijden per dag vertalen. Zijn taalgebruik is zo intens dat ik snel bekaf was. Ik ben daarom heel gelukkig met mijn docentenbaan als tegenwicht. Een jaar of wat geleden heb ik even overwogen om op een voltijdbaan als universitair hoofddocent in Leiden te solliciteren, maar aan die baan zat zoveel organisatorische rompslomp vast, dat ik dacht: laat mij maar gewoon parttime docent blijven. Ik vind het geweldig om onderwijs te geven en in mijn vrije tijd vertaal ik de mooiste boeken. Wat wil ik nog meer?

<ParaStyle:streamer>'Als je De Broers Karamazov leest, lees je Dostojewski, maar ook Langeveld'