interview met Hans Oerlemans

"Laatst kwam er weer een journalist langs. Meneer Oerlemans, Het schijnt dat de zeespiegel stijgt. Moeten wij ons zorgen maken? Ja hoor eens, denk ik dan, dat hangt af van je persoonlijkheidsstructuur. Ik ontken niet dat de atmosfeer opwarmt, maar er zijn nog zoveel lacunes in onze kennis dat we onmogelijk precies kunnen voorspellen met hoeveel centimeter de zeespiegel in deze eeuw zal stijgen. Maar ja, de klimaatdiscussie is erg politiek geworden en politiek is digitaal, iets is 0 of 1. Het internationale klimaatpanel doet eraan mee, maar de klimaatsceptici net zo goed. Laatst zei ik tijdens een lezing dat ik de honger in de wereld en de aidsepidemie in Afrika zeker zulke ernstige problemen vindt als de opwarming van de aarde. De sceptici waren er als de kippen bij om mij in hun kamp te trekken, maar dat is onzin, want ik vind de opwarming van de atmosfeer wel degelijk een uiterst zorgelijke zaak. Maar moet ik een Afrikaanse vluchteling die dagen niet heeft gegeten, soms vertellen dat hij eigenlijk een klimaatprobleem heeft? Nee, ik ben even klaar met het klimaatdebat. Laten we ons eerst maar eens concentreren op de talloze blinde vlekken in onze kennis.

Ik ben in 1980 als meteorologisch onderzoeker bij de universiteit gaan werken. Ik hield me onder meer bezig met het modelleren van het gedrag van grote ijsmassa's zoals gletsjers, maar het werd me steeds duidelijker dat de modellen die we gebruikten op erg weinig gegevens gebaseerd waren. Als meteoroloog viel me vooral op dat er zo weinig bekend was over de invloed van het weer. Als het één graad warmer wordt, betekent dat dan dat er tien centimeter ijs meer afsmelt of een halve meter of een meter? Op dat soort vragen hadden glaciologen geen antwoord. Ik vond dat vreemd, en ik dacht: er is maar één manier om daar verandering in te brengen, ik ga het meten.

In 1987 heb ik, met enkele collega's, in Oostenrijk voor het eerst weerstations op een gletsjer gezet. Het waren eenvoudige zelfgebouwde constructies, een mast met wat sensoren en een doos met tweedehands tapes om de gegevens te registreren, want we hadden totaal geen geld. Ik werd voor gek versleten. Je stations vallen eraf of anders bevriezen je sensoren wel, kreeg ik te horen. Maar ik heb een technicus die dan zegt: 'O nee, kan het niet? Dat zullen we nog wel eens zien.' Die eerste keer zal ik trouwens niet snel vergeten, want het was een rampzalige zomer met enorm veel regen. We kampeerden aan de voet van de gletsjer op een uitstekende rotspunt. Het was uren lopen naar het dichtstbijzijnde dorp en de beken waren zo vol dat we op een gegeven moment niet meer weg konden. Het was domweg de tijd uitzitten. Uiteindelijk bleek dat maar één van de zes tapes had gewerkt. Eén station was zelfs volledig weggespoeld, daar hebben we niets van teruggevonden. Maar ik heb me niet laten ontmoedigen, want ik was overtuigd van onze aanpak. En terecht, want toen we het met meer geld en betere spullen op andere gletsjers overdeden, werd het een groot succes.

In 1995 heb ik op de Morteratschgletsjer in het Zwitserse Engadin voor het eerst een permanent weerstation neergezet. Dankzij dat station beschikken wij in Utrecht over de langste onafgebroken reeks meetgegevens die er van een gletsjertong bestaat. Ik heb de Morteratsch indertijd vooral uitgezocht omdat hij relatief gemakkelijk toegankelijk is. Mijn filosofie is: als je je wetenschap goed wilt doen, moet je zorgen dat je op de gletsjer zoveel mogelijk tijd hebt. Dus geen gedoe met tenten en zelf koken als dat niet strikt nodig is. Ik kan met de trein naar station Morteratsch, er pal naast staat een hotel en in drie kwartier lopen ben ik op de gletsjer. En het loont, want deze gletsjer levert uitstekende datasets op. Ik ga er een keer of vijf per jaar heen en ik ben er inmiddels dan ook redelijk ingeburgerd. Vooral met de directeur van de kabelbaan heb ik goed contact, omdat ik hem de sneeuwgegevens stuur. Maar ook de gemeente weet me te vinden. Ik heb nu al drie keer een wetenschappelijke conferentie in het plaatselijke congrescentrum voor ze georganiseerd.

De laatste jaren is meteorologisch onderzoek op ijskappen en gletsjers gemeengoed geworden, maar wij zijn op dit gebied echt de pioniers geweest. We hebben nu een stuk of vijftien permanente stations op Antarctica, Groenland, IJsland, Noorwegen en in de Alpen, met zulke goede apparatuur dat die ook bij een temperatuur van min zeventig blijft werken. Daarmee hebben we de afgelopen jaren een schat aan gegevens verzameld over de interactie tussen de atmosfeer en het ijsoppervlak en ik durf zonder meer te stellen dat die informatie tot betere modellen van het klimaat in de poolgebieden heeft geleid.

De grote uitdaging voor de komende jaren is om meer zicht te krijgen op wat er op Groenland en Antarctica gebeurt. Wat Groenland betreft lijkt duidelijk dat aan de randen iets meer ijs afsmelt dan er in het centrum bijkomt. Maar van Antarctica weten we niet of het totale volume aan ijs toe- of afneemt. Daarom ga ik me de komende jaren concentreren op de dynamica van de grote gletsjers in de poolgebieden.

Vergeleken met grote buitenlandse instituten zijn wij maar een kleine groep, dus om mee te kunnen blijven doen, moeten wij beter zijn dan de concurrentie. Dankzij onze ervaring lukt dat tot nu toe aardig, want onze weerstations zijn beter en robuuster, en ze meten meer parameters. Toch heb ik een paar keer overwogen om uit Utrecht weg te gaan naar een instituut met meer financiële mogelijkheden. Vijf jaar geleden stond ik op het punt om een aanbod uit Stockholm te accepteren, maar net op dat moment kreeg ik de Spinozaprijs en die kun je niet meenemen naar het buitenland.

Al met al zit ik nu al meer dan twintig jaar in sneeuw en ijs, vreemd als je bedenkt dat ik eigenlijk waterbouwkundig ingenieur had willen worden. Toen ik op de middelbare school zat, werden de Deltawerken aangelegd en ik vond dat enorm fascinerend. Daar wilde ik wel aan meewerken. Maar toen mijn vader het er met de klassenleraar over had, zei die: 'Oerlemans ingenieur? Daar is hij veel te theoretisch voor. Hij moet natuurkunde of zoiets gaan studeren.' Mijn vader was een vrij autoritaire man, dus er viel verder niet over te praten. Het werd natuurkunde. Of die klassenleraar het goed had gezien? Ik denk het wel. Ik was vast ook gelukkig geworden als ingenieur, maar of ik mijn talent dan net zo optimaal benut had als nu? Ik betwijfel het ten zeerste."

CV

Hans Oerlemans (56) trad in 1976 als onderzoeker in dienst bij het KNMI. In 1980 stapte hij over naar de Universiteit Utrecht, waar hij in 1989 werd benoemd tot hoogleraar meteorologie. In 2001 kreeg hij de Spinozapremie, ook wel de Nederlandse Nobelprijs genoemd. Vorige week vrijdag ontving hij in Stockhom een eredoctoraat. Na Nobelprijswinnaar Gerard 't Hooft, wiskundige Hans Duistermaat en chemicus Henk Lekkerkerker wordt Hans Oerlemans op maandag 8 oktober door de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen geïnstalleerd als vierde Utrechtse Akademiehoogleraar.

Meer info: www.ublad.uu.nl/oerlemans

Erik Hardeman