interview René Kahn

Erik Hardeman

Ik heb dit boek geschreven omdat ik wil laten zien dat de psychiatrie een medisch specialisme is, dat psychiaters artsen zijn die zich bezig houden met mensen die ziek zijn als gevolg van stoornissen in het brein. Je hoeft dus niet bang voor de psychiatrie te zijn, het is niet griezelig, het is niet vaag. Het is een vak waarin op rationele gronden een diagnose wordt gesteld en vervolgens wordt gekozen voor een behandeling, die betrekkelijk vaak succes heeft.

Helaas wordt in de media nog vaak een heel stereotiep beeld van de psychiatrie gegeven. Pas zat ik bij Pauw en Witteman en ook zij lieten de twee meest bekende karikaturen zien, een filmpje van Woody Allen waarin een psychiater met zijn patiënt over levensvraagstukken praat, en een fragment uit 'One flew over the cuckoo's nest', met een psychiater als een soort gemankeerde kampbeul. Vooral het beeld van de psychiater als man met een baard die de zieleroerselen van zijn op een sofa liggende patiënt probeert te doorgronden, is hardnekkig. Dat beeld is ontleend aan de psychoanalyse van Freud, maar psychoanalyse heeft niets met psychiatrie te maken, het is psychologie. Het verschil is dat psychiatrie over ziekte gaat en psychologie over normaal menselijk gedrag. Natuurlijk, de boeken van Freud zijn fantastisch geschreven en als verklaringsmodel voor hoe mensen met hun emoties omgaan is de psychoanalyse een boeiende theorie, maar voor de psychiatrie is de praktische waarde nul, want niemand heeft ooit kunnen aantonen dat psychoanalyse zieke mensen beter maakt.

In dit boek schrijf ik over psychiatrische ziekten aan de hand van verhalen van patiënten. In mijn vorige boek, over de hersenen, had ik hier en daar al kleine patiëntenverhaaltjes geschreven en mijn oudste dochter zei op een gegeven moment: waarom schrijf je niet meer van die verhaaltjes, die vinden de mensen het leukst. Vandaar mijn keuze om in dit boek te beginnen bij concrete patiënten en op basis van hun verhaal de diepte in te gaan. In de media is mij verweten dat ik er te veel een successtory van heb gemaakt, maar volgens mij valt dat wel mee, want in drie van de negen verhalen heeft de behandeling maar beperkt resultaat gehad. Bovendien vraag ik me af waar die journalisten hun deskundigheid vandaan halen. In sommige kranten las ik: zo succesvol als Kahn het voorstelt is de psychiatrie helemaal niet. Dan denk ik: hallo, werk jij in dit vak of werk ik in dit vak?

Ik denk echt dat de werkelijkheid veel positiever is dan wordt gedacht. Er wordt altijd weer gekeken naar die kleine groep moeilijk behandelbare patiënten, zoals bijvoorbeeld sommige tbs'ers, maar in de psychiatrie als geheel is de kans op succes van een behandeling minstens even groot als in de rest van de geneeskunde en dat vind ik een belangrijke boodschap, want veel mensen denken: als ik bij de psychiater kom, is het afgelopen, dan ben ik opgegeven, dan ben ik gek. Ik draag al jaren de boodschap uit dat dat onzin is. In het begin werd mij dat niet overal in dank afgenomen. In 1997 zei ik in een interview met Paul Witteman dat zeventig procent van de patiënten met een depressie binnen drie maanden sterk verbetert en dat negen van de tien depressies te behandelen is. Nou nou, dat heb ik geweten, want dat was toen nog vloeken in de kerk, maar ik heb er nooit spijt van gehad. Ach ja, een beetje provoceren past wel bij me, maar de boodschap was serieus.

In mijn studietijd werd de rol van de hersenen bij psychiatrische stoornissen nog vrijwel geheel genegeerd. Tegenwoordig weten we dat een depressie een hersenziekte is die tot ernstige invaliditeit kan leiden, maar ik had een supervisor die het bestond te zeggen: ik ken geen depressies, somberheid hoort bij het leven. Ik was geneeskunde gaan studeren om mensen beter te maken, dus daar schrok ik wel van. Wat doen we hier dan nog, dacht ik. Je kunt het je nu niet meer voorstellen, maar elke psychose kreeg het etiket 'psychose nao' -niet anders omschreven- wat in feite wilde zeggen: we doen ons best niet om een goede diagnose te stellen. Daar heb ik me nogal over opgewonden. In plaats van tijd te nemen om eerst tot een goede diagnose te komen, werd geprobeerd een 'oorzaak' voor de klachten te vinden. Een depressie was het gevolg van de gezinssituatie of van de problemen uit de jeugd van de patiënt. Kinderen zouden autistisch worden van een afstandelijke moeder. En op basis van dat soort misvattingen werden dan behandelingen gebaseerd. De gedachte dat de problemen in het gezin wel eens het gevólg van een psychiatrische ziekte bij een van de gezinsleden zou kunnen zijn in plaats van de oorzaak kwam bij niemand op. Zelfs toen ik het in 1994 in mijn oratie over de biologische achtergronden van schizofrenie had, werden er nog aardig wat schampere opmerkingen gemaakt.

Op dit moment twijfelt gelukkig niemand er meer aan dat psychiatrische stoornissen ziektes van de hersenen zijn. Ik denk wel dat wij daar in Utrecht ons steentje aan hebben bijgedragen. Wij zijn bijvoorbeeld als een van de eersten in Nederland met MRI-apparatuur gaan zoeken naar afwijkingen in de hersenen van patiënten met schizofrenie. Wij hebben onder meer gevonden dat schizofrenie wordt veroorzaakt door hersenafwijkingen die in de puberteit ontstaan en geleidelijk erger worden. De vraag die we nu willen beantwoorden is: hoe komt dat? Mijn voornaamste ambitie voor de komende jaren is om beter te leren begrijpen wat schizofrenie nou precies is, want dat is echt een vreselijke ziekte.

Ik ben overigens erg optimistisch over de toekomst van dit vak. We weten inmiddels zoveel van het brein dat we mensen met een psychiatrische ziekte kunnen behandelen door elektroden in een bepaald deel van de hersenen te implanteren en zo de activiteit in dat gebied te stimuleren of juist te dempen. Bovendien zijn er wereldwijd tientallen studies aan de gang waarin wordt gekeken naar de genen die betrokken zijn bij het ontstaan van psychiatrische ziekten. Geef ons nog een aantal jaar de tijd en ik weet zeker dat die kennis zal leiden tot heel nieuwe behandelingen en zelfs tot de preventie van psychiatrische stoornissen. Voor de Ziekte van Parkinson is recent stamceltherapie ontwikkeld. Ik zie niet in waarom dat voor sommige psychiatrische aandoeningen niet ook een goede optie zou kunnen zijn?

CV

René Kahn (1954) studeerde van 1972 tot 1979 Geneeskunde in Groningen en promoveerde in Utrecht op onderzoek naar de biologische achtergronden van paniekstoornis. In 1985 vertrok hij voor een verblijf van acht jaar naar New York. Sinds 1993 is hij hoogleraar psychiatrie aan de Universiteit Utrecht en hoofd van de afdeling Psychiatrie van het UMC Utrecht. Van 2003 tot 2006 was hij voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie. Eerder publiceerde hij het boek 'Onze hersenen'.