Interview Wim Turkenburg
Jop de Vrieze
"Ik begon mijn studie Natuur- Wis- en Sterrenkunde in Leiden tijdens de roerige jaren zestig. De tijd van de maagdenhuisbezetting. Ik vond het vanzelfsprekend dat academici nadachten over maatschappelijke onderwerpen. Die konden immers met hun kennis écht iets toevoegen. In de tijd dat ik bestuurslid was bij studentenvereniging Sanctus Augustinus in Leiden praatten we al over de 'kritische universiteit'. Die had destijds een enorme 'ivoren toren'-reputatie. toen al deed ik van alles naast mijn studie. In Leiden was ik bijvoorbeeld actief als jeugdleider in de wijk Zuid-Oost: elke week met die schoffies aan de slag en eens per jaar op kamp in de bossen. Na mijn bestuursjaar wilde ik meer levendigheid en ging ik naar Amsterdam. Daar waren de provo's, daar was de cultuur, daar gebeurde het. Mijn doctoraalonderzoek deed ik bij het FOM-instituut voor Atoom- en Molecuulfysica (AMOLF) van professor Kistemaker in Amsterdam. Ik vroeg hem na een college in Leiden wat voor onderzoek ik bij hem kon doen. Hij zei: "Heb je even tijd?" We stapten in zijn auto en reden naar zijn instituut. Dat was toen al heel gerenommeerd. Na een rondleiding lag mijn contract als studentassistent al klaar. Toen Kistemaker bij mijn afstuderen vroeg of ik niet wilde blijven om te promoveren, heb ik weer ja gezegd. Eigenlijk wilde ik leraar worden. Maar ik vond veel te veel dingen interessant om toen al het onderwijs in te gaan. Dat kon altijd later nog.
Mijn brede maatschappelijke interesse en mijn opportunisme hebben een rode draad gevormd in mijn leven. Zo werd ik in 1971 gevraagd door de milieubeweging om een notitie te schrijven over kernenergie. Die ging naar provo Roel van Duyn ter voorbereiding van zijn deelname aan de eerste wereldconferentie over het milieu, die in Stockholm werd gehouden. Geheel blanco stapte ik daar in. Ik verdiepte me in de literatuur en verbaasde me over de risico's en problemen van kernenergie. De nota die ik schreef was kritisch. Dat lag gevoelig, omdat de toenmalige minister van Economische Zaken Langman in een nota schreef dat Nederland in het jaar 2000 bijna veertig kerncentrales moest tellen, die de helft van onze elektriciteitsbehoefte zouden dekken. Als reactie richtte ik met een clubje gelijkgestemden de Werkgroep Kernenergie op, die een alternatieve Kernenergienota publiceerde. Wij pleitten ook voor een moratorium op de bouw van nieuwe kerncentrales. Ik kwam in die tijd veel in de media.
Mijn promotor Kistemaker, die nauw bij de ontwikkeling van kernernergie was betrokken, was niet blij met mijn houding. Hij was van mening dat je het gewone volk niet met mogelijke problemen en gevaren van kernenergie moest lastig vallen. De bakker op de hoek van de straat zou daar niks van snappen. Kistemaker omschreef ons probleem eens treffend: hij was een technocraat, ik een democraat. Begin 1974 kreeg ik van Kistemaker een brief waarin hij dreigde met ontslag en terugtrekking als promotor als ik mijn kritiek in de media niet zou staken. Twee andere leden van de Werkgroep Kernenergie hadden soortgelijke problemen. Een journalist van het Handelsblad kreeg er lucht van en schreef op de voorpagina 'Kernvorsers onder druk gezet'. Dit leidde tot Kamervragen. Een onafhankelijke commissie moest beslissen of onze vrijheid van meningsuiting en academische vrijheid was aangetast. Uiteindelijk mocht ik mijn promotie afmaken.
Het had weinig gescheeld, of ik was na mijn promotie natuurkundige geworden in Amerika. Het prestigieuze Bell Labs had me gevraagd mijn AMOLF-onderzoek daar voort te zetten. Ondertussen was er in Utrecht een actieve groep studenten die een groep Natuurkunde, Sterrenkunde en Samenleving (NS&S) wilden oprichten. Zij vroegen mij te solliciteren op de docentplek die hiervoor was gecreëerd. Ik koos voor Bell Labs, maar voelde me er toch niet lekker bij. Ik wilde best naar de VS, maar niet voor de rest van mijn leven. Bovendien zat Vietnam me dwars. Ik heb toen naar Utrecht gebeld en gevraagd of ik niet eerst een jaar naar de VS kon om daarna bij hen te komen werken. Het antwoord was 'nee', wat me deed besluiten met onmiddellijke ingang naar Utrecht te gaan. Ik ging toen onderwijs bij NS&S geven, maar ook onderzoek doen bij Technische Natuurkunde. Vanaf 1981 kwam daar onderzoek op het gebied van het energievraagstuk bij.
Bij Scheikunde en Biologie bestonden soortgelijke groepen. Vanaf 1988 vormden die samen de vakgroep Natuurwetenschap en Samenleving (NW&S). Ik moest daar toen als hoogleraar samenhang in zien aan te brengen en bracht alles onder één noemer: duurzame ontwikkeling. Nu, twintig jaar later, laat ons lustrumboek Verschil maken zien dat we trots mogen zijn op wat we daarin hebben bereikt.
Tegenwoordig wordt duurzame ontwikkeling door bijna iedereen omarmd. Daar moeten we kritisch naar kijken, want vaak gebeurt er precies hetzelfde onderzoek als voorheen, maar dan met een ander strikje eromheen. Ook in het maatschappelijke debat is onze positie lastig. Hoever mag je gaan met het innemen van posities en het verkondigen van meningen? Hierbij moet je twee dingen onderscheiden: communicatie als groep en als persoon. De groep wil zaken bestuderen en informatie verschaffen waar besluitvormers iets aan hebben. Daarnaast is er de persoonlijke opstelling, die best politiek mag zijn, bijvoorbeeld voor of tegen de bouw van nieuwe kolencentrales in Nederland. Ik zie dit als een taak van iedere wetenschapper. Zelf neem ik deze verantwoordelijkheid in allerlei adviesraden, besturen en commissies. Dit aantal is inmiddels opgelopen tot over de honderd, variërend van bestuurslid van de Nederlandse Natuurkundige Vereniging tot voorzitter van de energiecommissie van de Verenigde Naties. Veel mensen vergeten dat dit de derde rol van de universiteit is: maatschappelijke dienstverlening. Dit hoeft helemaal niet ten koste te gaan van de kwaliteit van het onderzoek, het is juist een extra stimulans: pas als het onderzoek van topniveau is, heeft het betekenis voor de samenleving.
Ik zit nu twintig jaar bij NW&S en heb geen spijt dat ik geen leraar maar hoogleraar ben geworden en dat ik de harde bèta-wetenschap heb moeten loslaten. Ik was altijd op zoek naar uitdagingen, waarbij je vernieuwend kunt zijn en duurzame ontwikkelingen in gang kunt zetten. Om zo het verschil te kunnen maken."
CV:
Wim Turkenburg, geboren 20 januari 1947 in Hillegom, studeerde Natuur-, Wis- en Sterrenkunde aan de Rijksuniversiteit Leiden en de UvA. Hij promoveerde in 1976 aan het FOM-instituut voor Atoom- en Molecuulfysica. Hierna werd hij wetenschappelijk medewerker bij Natuurkunde, Sterrenkunde en Samenleving in Utrecht. In 1988 werd hij als hoogleraar verantwoordelijk voor de vakgroep Natuurwetenschap en Samenleving. Turkenburg heeft vele advies-, en nevenfuncties, waaronder het lidmaatschap van de Raad van Toezicht van het energieonderzoekcentrum ECN in Petten.