Juffen en meesters van hoog niveau

De academische Pabo voor meer kwaliteit

"Omdat de basisschool een plek is waar ik het altijd erg naar mijn zin heb gehad, wil ik er graag werken. Op die manier hoop ik dat ik er aan kan bijdragen dat de basisschool voor andere kinderen ook een goede periode wordt; één waarin ze veel leren." Elianne van den Berg (17) is één van de vijftig studenten die in september begonnen aan de nieuwe Utrechtse studie Academische Lerarenopleidingen voor het Primair Onderwijs, afgekort tot Alpo. 'Nieuw' is eigenlijk niet het goede woord voor de Alpo. Feitelijk is de academische Pabo een samenvoeging van twee reeds lang bestaande opleidingen: de pedagogische academie voor het basisonderwijs, de Pabo, en een bachelor Onderwijskunde. Noodzakelijk zou wellicht een beter gekozen woord zijn, te beoordelen aan de toelichting die initiatiefnemer Theo Wubbels geeft op de reden voor het starten van de Academische Pabo.

"Laat ik voorop stellen dat ik grote waardering heb voor heel veel leerkrachten in het basisonderwijs, maar er lopen daar ook mensen rond met een te laag cognitief niveau", licht Wubbels toe. "Je kunt zeggen dat de helft van de huidige Pabo-studenten een havo vooropleiding heeft, en dat de andere helft van een MBO komt als bijvoorbeeld pedagogische werker of klassenassistent. Vaak prima mensen als het gaat om de omgang met kinderen, maar ook veelal met een beperkt analytisch vermogen. Waar het vroeger regelmatig voorkwam dat een vwo'er de weg naar de Pabo vond, en waar vroeger een onderwijzer het imago had van een intellectueel, heeft de basisschooldocent de laatste jaren moeten inboeten op intellectuele bagage."

Directeur Dick de Wolff van de faculteit Educatie van de Hogeschool Utrecht die het Pabo-aandeel in de opleiding voor haar rekening neemt, zei tijdens de introductie tegen de Alpostudenten: "Minder dan 10 procent van de instroom in Pabo's heeft een vwo-examen op zak, terwijl er beslist vwo'ers zijn die onderwijzer zouden willen worden. Die mensen willen we bereiken, en dan vooral ook de jongens. En we willen hen een studie aanbieden met een goed evenwicht tussen kennis én vaardigheden. Want het is te simpel om te stellen dat het niveau van basisschooldocenten achteruit is gegaan, omdat er te veel aandacht voor vaardigheden zou zijn geweest. We moeten oppassen dat de balans nu niet weer de andere kant doorslaat: naar alléén kennis."

Het beeld van een onvoldoende toegeruste docent wordt breed gedeeld. In een artikel in NRC Handelsblad van afgelopen zomer werd nog een fijntjes uit de doeken gedaan dat het Pabo-stagiaires niet alleen ontbreekt aan reken- en spellingsvaardigheid, maar dat ook hun motivatie nogal eens beroerd zou zijn. De leerkracht krijgt er met de stagiair een kind in de klas bij, aldus de strekking van dat artikel. "Meiden die tijdens het kerstdiner in de klas vooraan staan met hun bordje in plaats van de kinderen te helpen." Of die "om half vier klaar staan met de jas aan om te vertrekken."

Eigenlijk had Wubbels in 1991, in zijn toen uitgesproken oratie, al gewag gemaakt van de wenselijkheid van een hoger cognitief niveau van leraren en onderwijzers. Concreet is hij, samen met anderen, vier jaar bezig geweest om Alpo van de grond te krijgen. Die 'anderen' waren onder meer Geri Bonhof, voorzitter van het college van bestuur van de Hogeschool Utrecht en voormalige gymnastiek-juf, en Willem Koops, decaan van de faculteit Sociale wetenschappen van de UU en voormalig onderwijzer. Zij bespraken tijdens een borrel dat een mix van kwaliteiten van het personeel op een basisschool het onderwijs zeer ten goede zou komen, en zo viel de Alpo-puzzel langzaam ineen.

De Alpo-studenten werken dus voor twee bachelordiploma's tegelijk, gedurende vier jaar: eentje die van oudsher bij het hbo thuishoort, namelijk die voor een Pabo-diploma, en een WO-bachelor onderwijskunde. Omdat het een academische studie betreft, worden alleen studenten toegelaten met een vwo-diploma of hbo-propedeuse. Maar liefst 150 aankomende studenten toonden belangstelling voor de nieuwe opleiding; negentig daarvan zijn voor een intake uitgenodigd, van wie er 52 daadwerkelijk in september zijn begonnen: 51 meisjes en één jongen!

"Het doel om meer jongens voor de klas te krijgen is dus niet gehaald", erkent Wubbels. "Maar het doel om die scholieren aan te spreken die anders voor het vak verloren waren gegaan, lijkt wel geslaagd. Een aantal van de nu begonnen studenten heeft na het vwo al een jaartje iets anders gedaan, bijvoorbeeld de reguliere Pabo of hbo-industrial design of universitaire psychologie. En die wilden graag overstappen, omdat Alpo toch de opleiding was waarop ze eigenlijk zaten te wachten. Omdat ze voor de klas willen, maar wél met de wens of het niet een onsje meer kon zijn."

Valerie Borgdorff (19) herkent dit verhaal. Ze deed na haar vwo één jaar rechtsgeleerdheid en is nu overgestapt naarAlpo: "Ik kwam achter het bestaan van Alpo via een krantenartikel en was gelijk superenthousiast. Ik wilde altijd al Pabo doen, maar daarnaast zocht ik toch de universitaire uitdaging om nieuwe dingen te kunnen ontwikkelen. Ik verheug me er erg op om én op universitair niveau te kunnen studeren én stage te kunnen lopen en praktijkervaring op te kunnen doen. Het enige waar ik tegen op zie is het statistiekgedeelte."

Sophie Beune (19): "Ik hoorde van deze opleiding via een item op het Journaal. Ik wist wel dat ik het onderwijs in wilde, maar vond het zonde van mijn vwo-diploma om een hbo-opleiding te gaan volgen. Alpo was dus echt een uitkomst voor mij. Maar als die er niet was geweest, was ik toch Pabo gaan doen."

De hbo- en wo-vakken (gedoceerd zowel in het Langeveldgebouw als in het streepjespand van de HU) zijn zoveel mogelijk geïntegreerd. Voor beide opleidingen moeten de studenten bijvoorbeeld hetzelfde blok ontwikkelingspsychologie volgen, dat voor het wo-gedeelte is verzwaard met wetenschappelijke artikelen. En net zoals alle Pabo-studenten zullen ook de Alpo-studenten veel didactiek krijgen en praktijkstages volgen - maar ook dan weer aangevuld met onderzoeksopdrachten die ze in een basisschool kunnen uitvoeren. Een zware studie dus, is de verwachting van Wubbels. Waar een gewone universitaire student gemiddeld 27 uur studeert per week, heeft de Alpo-student beslist veertig uur nodig.

De studenten zijn geselecteerd op basis van vwo-eindexamencijfers en een schriftelijk interview en intake gesprek, waarin bijvoorbeeld werd gevraagd naar hun ervaringen met het werken met kinderen, hun motivatie om basisschoolleraar te worden of naar wat zij zien als de 'grote thema's' in het basisonderwijs. "Wat we niet meer gaan doen is een aanbevelingsbrief vragen van hun oude school", zegt Wubbels. "Zo'n brief van de conrector of de mentor differentieert niet, want iedereen had er eentje en iedereen was hartstikke goed."

"Ik vond die intake heel aangenaam", aldus Valerie. "Ik kwam bij de interviewers enorm veel passie en enthousiasme tegen. Dat gaf me nog meer het gevoel dat ik bij Alpo op mijn plaats zou zitten."

Als uit de gesprekken bleek dat de studenten de ambitie hadden om bijvoorbeeld zo snel mogelijk een masteropleiding te gaan volgen, of direct basisschooldirecteur te worden, ging het feest niet door. "Ze moesten eerst minstens drie jaar gewoon voor de klas willen staan", aldus Wubbels.

Maar navraag bij de studenten leert dat ze toch wel verder reikende ambities hebben. Elianne bijvoorbeeld wil eerst wel gaan lesgeven, maar het lijkt haar ook leuk om "coördinator van de onder- of bovenbouw te worden, of intern begeleider, of onderzoeker kan misschien ook wel." Ze hoopt althans dat het met haar bachelor onderwijskunde "makkelijker is om ook nog een andere rol binnen de school te vervullen dan alleen voor de klas staan." En ook Sophie zou "graag een functie willen vervullen binnen de directie van de school waar ik dan werk. Met deze opleiding denk ik toch sneller voor zo'n functie gevraagd te worden."

Of de Alpo-afgestudeerden met al hun ambities en toerusting voor de klas zullen floreren, is nog maar de vraag. "Als onze afgestudeerden op doorsnee scholen les gaan geven, is het te hopen dat ze zich niet gaan ergeren aan collega's. Dat zou een averechts effect zijn", zegt Wubbels. "Het gaat er juist om dat ze meehelpen het team vooruit te stuwen in de vaart der volkeren, de lat hoger te leggen. Dus misschien doen schoolbesturen er goed aan ze met twee tegelijk aan te trekken, zodat ze bij elkaar ruggensteun vinden. Of om ze alleen aan te nemen als het een school betreft waar het docententeam open staat voor zo'n ontwikkeling."

Staatssecretaris Van Bijleveldt heeft inmiddels een miljoen euro extra subsidie voor Alpo toegezegd; de overige kosten worden door HU en UU gezamenlijk gedragen. Dat betekent dat de opleiding kan doorgroeien tot 150 studenten over drie jaar. En wellicht vindt dit Utrechtse initiatief elders in het land nog navolging, want Van Bijsterveldt heeft toegezegd ook andere experimenten te willen steunen. De Rijksuniversiteit Groningen en Saxion Hogeschool Deventer, samen met de Universiteit Twente, zijn al bezig varianten op het Utrechtse model te ontwikkelen.

Wubbels heeft dan ook een goed gevoel bij de uitstraling die Alpo zou kunnen hebben op overig Pabo-onderwijs. "Je zult zien dat nu ook elders gezegd wordt: wij voegen ook nog een wetenschappelijk artikel toe als extra verdieping. Of wij laten onze studenten ook een onderzoek doen in de klas. Misschien dat via zo'n inktvlekwerking het uiteindelijke doel bereikt kan worden, namelijk om het analytisch vermogen van basisschoolleraren te verhogen."