'Laat het dier volgens zijn natuurlijke aandrang begaan'

In de bijbel staat het, en wel in Deuteronomium 25,vers 4: "Gij zult een dorsende os niet muilbanden." Elders: "Gijzult niet ploegen met een rund en een ezel samen." Oftewel: ookdieren kunnen gebeurtenissen als prettig of minder prettig ervarenen daarom dienen wij rekening te houden met de eigenwaarde van hetdier. Aldus illustreert predikant Jacques Schenderling zijnbewering dat het dier wel degelijk een plaats heeft in dechristelijke ethiek. Hij promoveerde vorige week op hetproefschrift 'Mens en dier in theologisch perspectief'.

Schenderling, predikant uit het Betuwse dorpje Varik, beschreefhet debat tussen de christelijke kerk en de `AnimalRights-beweging', een verzamelnaam voor alle min of meer radicaledierenbeschermers, over de morele status van het dier.

De `Animal Rights'- beweging heeft er de afgelopen decennia nietalleen voor gezorgd dat het welzijn van het dier steeds frequenterop de agenda kwam te staan, ook zorgde zij ervoor dat de regulieredierenbescherming moest radicaliseren. De paginagrote advertentiesuit 1997 van de Nederlandse Dierenbescherming, waarin het klonenvan dieren vergeleken wordt met de eugenetica van Hitler ('puredemagogie!', aldus Schenderling), gaf goed weer hoe de verenigingsteeds minder 'deftig' werd.

Vandaag de dag weet iedere Nederlander wat kistkalveren,legbatterijen en dierproeven zijn; een hele vooruitgang vergelekenmet, bijvoorbeeld, dertig jaar geleden.

De aanleiding voor het proefschrift was de beschuldiging van de`Animal Rights'- beweging dat de christelijke kerk misbruik vandieren heeft bevorderd. "Dat is maar ten dele waar", zegtSchenderling: "het was vooral de katholieke kerk die zich daar deeerste helft van deze eeuw schuldig aan maakte". De zogenaamde`moraalboeken' van de katholieke kerk bleken aan dieren louter eenzéér ondergeschikte rol toe te kennen. De mens mocht erletterlijk alles mee doen; het lijden van een dier werd nietbelangrijk gevonden door de geestelijkheid. Schenderling: "Nogalwat van deze geestelijken waren verbonden aan een universiteit enkonden op deze manier heel wat dierproeven goedpraten. Men bediendezich van een filosofisch foefje: een dier kende zijn rechten nieten hàd dus ook geen rechten. In de rest van de christelijkegeschiedenis blijken dieren er echter helemaal niet zo slecht vanafte komen. Zo sprak Thomas van Aquino zich expliciet en meerderemalen uit tégen wreedheid tegen dieren."

Overigens is gebleken dat ook de niet-christelijke universitaireonderzoekers tot ver in deze eeuw zélf hun morele standaardenbepaalden met betrekking tot dieren en er derhalve mee deden wat zewilden. Nu kan er in principe geen proef meer plaatsvinden zonderdat een ethische commissie zich er eerst over buigt.

Speciësisme

In het tweede deel van het proefschrift onderzoekt Schenderlingde ethische vraag `Waarom is het verkeerd als ik een dier wildoden?' Een dier is immers geen `persoon', zoals een mens. Een dieris echter wel een `subject', zoals dat in het filosofisch jargonwordt genoemd; en dat mag, in de beste ethische traditie,géén schade worden berokkend.

Op dit punt verschillen de bijbel en de christelijke cultuur dusniet van de dierenbeschermers. Schenderling toont echter aan dat erop andere punten nog heel wat verschillen zijn. Zo blijkt hetuitgangspunt dat het doden van dieren moreel verkeerd is, door de`dieren-ethici' filosofisch niet hard te maken. Er valt namelijkniet te bewijzen dat een dier een `intrinsiek waardevolleervaring', een van de kernbegrippen uit Schenderlings boek, wordtontnomen als het wordt gedood. Een dier heeft, in tegenstelling toteen normaal mens, immers geen besef van de concepten verleden,toekomst en de eigen persoonlijkheid en logisch geredeneerd kan dathem dus ook niet ontnomen worden. "Doden is immers niet meer dan destrekkende meters van het leven een beetje korter maken", vindtSchenderling, "tja, en dan stuit je vanzelf op een oud moreelprobleem: heb je er zelf nadeel van als je dood bent? Nee dus!Omgekeerd: hoe kan ik iemand nu schade berokkenen die er niet meeris?"

De dierenbeweging brengt hier tegenin dat bijvoorbeeld een kindvan drie maanden minder ontwikkeld is dan een chimpansee van eenpaar jaar. Dus, aldus de `Animal Rights-filosofen', heeft eenchimpansee evenveel of even weinig recht op een leven als een baby."Fout", zegt Schenderling: "De Animal Rights mensen ontkennen indeze discussie het verloop van de tijd, oftewel de ontwikkeling vanhet kind tot een autonoom persoon. Dezelfde discussie gaat ook opvoor de vergelijking tussen dieren en dementerenden ofverstandelijk gehandicapten, die ook bepaalde unieke eigenschappenkunnen missen. Ook hier gaat de redenering van de dierenbeschermersniet op; bejaarde mensen hebben vaak een wilsbeschikking, waar weons aan dienen te houden". Voor wat zwaar gehandicapten betreft,die misschien nooit een zelfstandig denkvermogen zullen krijgen,moet Schenderling toch terugvallen op `speciësisme', `hetvoortrekken van de eigen soort'. "Radicale dierenbeschermersstellen dit speciësisme op één lijn met racismeenseksisme, terwijl het bijvoorbeeld toch niet meer dan logisch isdat ik mijn eigen kinderen voorrang geef boven die van de buren?"Op grond van de soortverwantschap mag men dus, volgensSchenderling, gehandicapte mensen voortrekken boven dieren diemisschien even veel vermogens hebben.

Biodiversiteit

Daarnaast blijken de ethici van de `Animal Rights' niet in staatom te onderbouwen waarom soorten zouden moeten blijven bestaan: hunfilosofie spitst zich exclusief toe op het welzijn van hetindividuele dier. De christelijke ethiek kan het behoud van eensoort juist wél duiden: God heeft de biodiversiteit geschapenen de mens is verplicht de variëteit te handhaven. Maarvolgens Schenderling is dat alleen mogelijk als je ook werkelijk inGod gelooft: "Waarom zouden we een soort bewaren? Dat doen weeigenlijk alleen omdat wij het misschien leuk vinden, of omdat heteen geneesmiddel kan opleveren, of het ten goede komt aan deverscheidenheid van de natuur. Maar voor het dier of de soortzélf maakt het in principe niets uit. De Animal Rights-theologen kunnen niets met dit probleem: je komt altijd weer bijhet belang van de mens uit."

De kerkganger zal Jacques Schenderling niet over dieren horenpreken. "Ik hou werk en hobby gescheiden", zegt hij, maar hij hooptwel dat de kerk de discussie, juist nu het een salonf"hig onderwerpis, oppikt en dit ook politiek op de agenda zet: "De overheid moetboeren verplichten om beter met hun dieren om te gaan en zegaranderen dat ze een goede prijs krijgen." Of dat de taak van hetCDA is, lijkt hem twijfelachtig: "Die hebben voorlopig toch eeniets te grote agrarische achterban".

"Stel je een vloer voor, waarop de halmen met de graankorrelsliggen. De os loopt rondjes om zo met zijn hoeven het kaf van hetkoren te scheiden. De boer houdt het fijngetrapte stro over voorzijn beesten en het graan voor zichzelf. De boer heeft er niets aanals de os zelf ook van het graan peuzelt, dus muilbandt hij de os.Dan vindt ik het heel opvallend en heel belangrijk dat de bijbelzegt: `laat dat dier nou!', oftewel laat het dier volgens zijnnatuurlijke aandrang begaan, ondanks dat het je wat kost." Dit,aldus Schenderling, gaat ook op voor de kippen die de stokprefereren boven de legbatterij ("dat is wetenschappelijk bewezen")en kalveren die de kist niet zien zitten.

Nathan Vos