Lammetjesbloed en sokophouders in het Universiteitsmuseum

Op 14 april opent het Universiteitsmuseum detentoonstelling 'Je geld of je leven, twee eeuwen ziekte en zorg inNederland'. Daarin wordt de medische ontwikkeling belicht aan dehand van vier voorbeelden: botbreuken, tuberculose, transplantatiesen ouderdomsziekten. Ook de ontwikkeling van het ziekenfonds komtaan de orde: van liefdadigheid tot een algemeen fonds. WendyJansen, projectleider van de tentoonstelling geeft eenrondleiding.

De tentoonstelling opent met een historische straat, waarin dewerkkamer van een chirurgijn, dokter en apotheker te zien zijn. Zowaan je je in het begin van de negentiende eeuw, de tijd waarinMejuffrouw Sara Burgerhart bijna op het verkeerde pad belandt, maarwaarin ook hardwerkende burgers door ziekte tot armoede kondenvervallen. Want een algemene ziektekostenverzekering bestond nogniet. Wel waren er talloze kleine fondsen.

Zo waren er verzekeringscoöperaties, die waren ontstaan uitvoormalige gilden. Dorpsdokters vroegen een wekelijkse bijdrage inruil voor zorg en medicijnen; zo waren zij óók verzekerdvan een basisinkomen. Dan waren er nog de nodige collecten vanliefdadigheidsverenigingen zoals de Emma Bloem-collecte waaraan dekoningin haar naam verbond. Het sanatorium 'De Zonnestraal' inHilversum voor tuberculose patiënten werd onder andereopgericht met geld van het Koperen Stelen Fonds: de diamantslijpersuit Amsterdam brachten geld bijeen door de koperen steeltjes waaropzij diamanten slepen niet weg te gooien, maar in te zamelen. Doordit soort fondsen werd het ontbreken van inkomsten en de kosten vanbehandelingen gedeeltelijk gedekt.

Zegeltjes

De gipskamer laat de medische ontwikkeling zien van debehandeling van botbreuken. Vóór de uitvinding van hetröntgenapparaat en behandeling met gips, leidden botbreukenvaak tot ernstige complicaties. Soms zelfs tot amputaties. Dediagnostisering met behulp van het röntgenapparaat had echterook een stijging in de kosten tot gevolg. Dit bracht op het eindevan de negentiende eeuw de discussie op gang over de noodzaak vaneen algemene, verplichte ziektekostenverzekering. Uiteindelijk isdie verplichte verzekering pas ingevoerd door de Duitsers in1941.

In de tussentijd ontstonden spaarsystemen. Mensen kondenzegeltjes kopen bij verschillende verzekeringscoöperaties endie sparen in boekjes. Zo laat een video een bezoek van eenhuisbezoekster zien zoalsdat in 1924 eruit moet hebben gezien. Deman, schoenlapper van beroep, heeft tbc. De huisbezoekster, eenverpleegkundige, komt langs om adviezen te geven over hygiëne.Als de vrouw te horen krijgt dat de schoenlapper moet kuren is haareerste zorg wie dat dan moet betalen. De huisbezoekster vraagt naarzegelboekjes en de vrouw blijkt genoeg zegels te hebben om deschoenlapper een aantal weken te laten kuren.

Uit dezelfde periode stammen de zogeheten 'tien geboden in denstrijd tegen de tuberculose'. De afbeelding bij het eerste gebodlaat een bezoek van moeder en zoon aan de dokter zien. Eronderstaat: "Gij zult voorzichtig zijn en vragen doktersraad, wanneergij hoest of kucht en 't niet gauw beet'ren gaat." Want al was deschuldige bacterie in 1882 ontdekt, het duurde nog lang voorbesmettelijkheid en dergelijke waren uitgezocht. Het door Flemmingontwikkelde penicilline in 1929 was een belangrijk keerpunt in debehandeling van tuberculose.

Badborstels

De geschiedenis van transplantaties wordt verteld in eennagebouwde operatiekamer uit het Academisch Ziekenhuis. Er is eenlegende uit de 4e eeuw waarin twee heiligen betrokken waren bij detransplantatie van een zwart onderbeen naar een blanke medemens.Ook is er verhaal uit Rusland uit de 17e eeuw over een arts die hetgat in de schedel van een patiënt dichtte met een stukhondenschedel. De patiënt werd echter in de ban gedaan door depaus omdat de hond onrein is en de man liet het stuk hondenschedelweer verwijderen.

In de jaren 1665-1670 werd er volop geëxperimenteerd metbloedtransfusies. Volgens toen heersende theorieën zou vers,jong bloed van bijvoorbeeld lammeren helpen om zieken er weerbovenop te krijgen. Een wet moest een einde maken aan dieexperimenten, waarbij velen het leven lieten. Later werdentheorieën over het evenwicht van de lichaamssappen (zoals:bloed, urine, gal) populair, met aderlatingen als gevolg. Eengebruik dat tot ver in de 19e eeuw heeft stand gehouden. Ook bijprins Maurits vonden aderlatingen plaats, al was dat tegen de wilvan koningin Sophie in.

De ouderdomsziekten hebben niet zo'n grote historie, al zijn erpacemakers uit de jaren vijftig te zien en kunstgebitten uit 1860.Zelfs Egyptenaren gebruikten al kunsttanden. De ouderdomsproductenhebben de toekomst: apparaten die sokken aantrekken volgens eeningenieus systeem en borstels voor in bad. Toch stemt dit laatstedeel van de tentoonstelling tot nadenken. Hoe ver willen we gaan?En wie gaat dat straks betalen als de babyboom bejaard is geworden?Hierover verder peinzen kan in de oude Hortus bij het museum.

Karlijn van Aerde

'Je geld of je leven, twee eeuwen ziekte en zorgin Nederland' is van 14 april tot 28 november te zien in hetUniversitietsmuseum


Museumdirecteur Peter de Haan heeft grootseplannen

'We moeten de bezoekers dat Domplein zien over te trekken'

Recipiëren na een oratie, een optreden in hetkader van het festival Oude Muziek, een lezingenprogramma vanBureau Studium Generale, een ontvangst voor artsen en apothekers,ja zelfs een kinderfeestje. Als het aan directeur Peter de Haanligt, moet dat allemaal kunnen in zijn Universiteitsmuseum.'Frappez toujours' is het motto waarmee hij het museum wilomtoveren tot een cultureel actief bedrijf. Waarmee natuurlijk nietgezegd is dat de hoofdtaak - behoud en beheer van het academischErfgoed - geen prioriteit heeft.

Het museum heeft een bewogen periode achter de rug. Deverbouwing van het oude en deels nieuwe pand aan de LangeNieuwstraat en de verhuizing vanaf de Biltstraat heeft zoveelenergie gevergd, dat er pakweg drie jaar nauwelijks nog iets gedaanis aan beleid. Drs. Peter de Haan, die een half jaar geleden aanzijn Utrechtse baan begon, kon gelijk met een inhaaloperatiebeginnen.

"Er lopen hier creatieve en geïnspireerde mensen rond, maarze waren een beetje stuurloos. Iedereen was voor zichzelf bezig,zonder besef van waar het museum als totaal nu naar toe zou willen.Een uitsplitsing van taken in behoud, beheer, conservatie enpresentatie was er niet. Terwijl een conservator - die zijncollectie onderzoekt en erover publiceert - toch echt heel anderwerk doet dan een restaurateur of depotmedewerker. Dat hebben wegesplitst. Voor een groot deel blijven we van de expertise die eral zat gebruik maken, maar tegelijk was er een frisse wind nodig.Een organisatieplan is nu zo goed als rond, met een nieuwedirecteur, en drie nieuwe hoofden voor 'behoud en beheer','bedrijfsvoering' en 'presentatie'."

Wat zijn de plannen van dat frisse managementteam? "We moeten debezoekers dat Domplein zien over te trekken", meent demuseumdirecteur. "Utrecht kent geen verblijfstoerisme maar moet hethebben van de dagjesmensen die de winkels en restaurantjes van HoogCatharijne en de Oudegracht opzoeken, wellicht nog een bezoekjebrengen aan het historische Janskerkhof of het Domplein, maar danweer rechtsomkeer maken. Het deel van Utrecht dat inmiddels hetMuseumkwartier is gaan heten - met als centrale as deLangeNieuwstraat - is wel 'het best bewaarde geheim van Nederland'genoemd.

"Daar moet verandering in komen en ten behoeve daarvan moeten demusea in dat 'kwartier' (het Catharijneconvent, het CentraalMuseum, het Spoorwegmuseum, het Universiteitsmuseum en deels ooknog het Museum van Speelklok tot Pierement) de handen ineen slaan.Niet in de zin van 'laat het Spoorwegmuseum maar een locomotief inonze tuin zetten, dan zetten wij wel een microscoop in Speelklok',maar door aantrekkelijke cultuur-historische arrangementen aan tebieden. Aan diverse thema's - ik noem maar wat: 'Karel V','educatie', 'open depot' - kan ieder van ons een eigen invullinggeven. Doe dat dan ook samen, zou ik zeggen. Daarmee trek je eenander, nieuw publiek aan. En daaraan heeft het Universiteitsmuseumbeslist behoefte. We trekken op dit moment 25.000 bezoekers perjaar. Dat moet het dubbele kunnen worden."

De gemeente Utrecht is, met onder meer geld van de EU, volopbezig het imago van het Museumkwartier op te krikken. De ingang vanmuseum Het Catharijneconvent (nu aan de Nieuwegracht) wordtgedraaid en komt aan de Lange Nieuwstraat. Het Centraal Museumwordt verbouwd. De Lange Nieuwstraat zelf krijgt een facelift."Maar dan moet het ook mogelijk worden om bij wijze van spreken inde Oude Hortus, de tuin van ons museum, op zondagmiddag een brunchte kunnen nuttigen", vindt De Haan. "Want zonder die extrabezoekers is het heel moeilijk om onze museale taak - het zorgdragen voor een fantastisch cultureel erfgoed - waar te maken."

Dat vindt De Haan de core business van het museum: "Ik vind heteen eerbiedwaardige taak om dat fantastische academische erfgoed tebeheren en te bewaren. De wetenschap bracht en brengt veelwaardevol materiaal voort. Kostbaar ook; als je het inveilingwaarden zou vertalen gaat het om honderden miljoenenguldens. Die waarde moet, op het moment waarop het praktische nutheeft afgedaan, goed ingeschat worden. Opdat belangrijke objectenniet aan de stoeprand belanden. We moeten de toekomstige generatiesbehoeden voor fouten van vandaag."

Maar is beheer niet veeleer een kwestie van afstoten dan vanverzamelen? "De Utrechtse universiteit is breed, en Utrecht heeftervoor gekozen al zijn academisch Erfgoed onder te brengen inéén, eigen organisatie - dit in tegenstelling tot Leidenbijvoorbeeld, waar het is ondergebracht in thematische engeprivatiseerde musea zoals Boerhaave, Volkenkunde en Naturalis.Dat betekent dat er scherp geselecteerd moet worden. Hoe dichter webij de huidige tijd komen, hoe lastiger het wordt criteria teformuleren voor wat je wel bewaart en wat niet. Je kunt tochmoeilijk een exemplaar van elk type Apple Macintosh dat aan de UUgebruikt is in een magazijn opslaan?"

"Bij het formuleren van die criteria laten we ons leiden dooronze inbedding", vervolgt De Haan. "Op de eerste plaats zijn we eenbedrijfsmuseum van de moedermaatschappij UU. Dat betekent dat weobjecten moeten beheren en bewaren die met de UU - of haar historie- te maken hebben, en geen algemeen wetenschapsmuseum moeten willenzijn. Wat we presenteren kan bijvoorbeeld een vertaling voor eengroter publiek zijn van het aan de UU lopende onderzoek, het tonenvan de voortbrengselen van de wetenschap. Dat kan ook weer een rolspelen in de voorlichtende taak van de universiteit. Als Utrechtveel moeite doet, met het project Bètawaaier bijvoorbeeld, omscholieren te interesseren voor een bètastudie in Utrecht, watkun je dan beter doen dan het Jeugdlab te gebruiken, waar kinderenvan 10 tot 16 jaar direct en op een down to earth manier met diebètavakken geconfronteerd worden? Een voorlichtingsdag duurtmaar één dag; een museale opstelling staat er bijnapermanent!

"De UU is een brede, klassieke universiteit. Dat betekent datook het Universiteitsmuseum breed en klassiek moet zijn. We kunnenminder de diepte in. Neem bijvoorbeeld die enorme stenencollectievan Aardwetenschappen. Een deel daarvan wordt nog gebruikt vooronderwijs en onderzoek. Dat is des faculteits, daar blijven wijvanaf. Een ander deel is typisch een Utrechtsehistorisch-geologische collectie, bijvoorbeeld omdat het verzameldis door vooraanstaande Utrechtse geleerden als Rutten of Wichmann,of omdat het is meegenomen van typisch Utrechtse expedities. Datmoeten we bewaren. Maar er is ook een deel waarvan je zegt: dathoort hier niet, maar in Naturalis. Of het heeft helemaal geenmuseale waarde en dan moet je het gewoon opruimen. Anders blijftdie berg te groot.

"Een tweede inbedding van het museum is die in de stad Utrecht,waarover we het al gehad hebben in het kader van hetMuseumkwartier. Het Universiteitsmuseum is een publiekevoorziening. Als wij iets kunnen betekenen voor de stad, alsgastheer bij het festival Oude Muziek bijvoorbeeld, dan moeten wedat niet laten. En tenslotte is er de inbedding in de sector, in demuseumwereld. Dat betekent: wat elders beter gedaan kan worden,zoals met dat deel van de stenencollectie in Naturalis, dat moet jeniet hier willen doen. Anderzijds, met onze Tandheelkundecollectieprofileren we ons weer in de museumwereld. We zijn héttandheelkundemuseum van Nederland, misschien wel van Europa. Jemoet dus ook steeds uitgaan van de collectie die je in huis hebt.'Kunst' hoort in het Centraal Museum thuis, maar als het gaat omhet thema 'Kunsten en wetenschap', dan zie ik weer wél een rolvoor ons weggelegd."

Met de karakterisering 'Bedrijfsmuseum' heeft De Haan totaalgeen moeite. "Ik wil juist in die universiteit een legitimatievinden voor onsbestaan, en die tref ik nog veel te weinig aan. Wemoeten absoluut meer aandacht besteden aan de doelgroep UU; het zoutoch vanzelfsprekend moeten zijn dat studenten, medewerkers ofalumni eens naar het Universiteitsmuseum komen? Desnoods tegen eenaangepast tarief, of in een arrangement samen met de BotanischeTuinen.

"De andere kant van die medaille is dat wij ook iets voor deuniversiteit willen betekenen. Ik noemde het voorbeeld al van diebètavoorlichting. Maar er zijn ook exposities die vakgroepenof faculteiten nu zelf organiseren maar waarbij wij zouden kunnenhelpen. Als de Faculty Club zich wil 'opleuken' met een opstellingover de universitaire geschiedenis in het Academiegebouw, laat zebij ons aankloppen. Het museum moet een expertisecentrum voor de UUworden voor presentatie, niet alleen hier aan de Lange Nieuwstraatmaar evenzeer in andere universitaire gebouwen.

"Je mag als universiteit best trots zijn op wat je voortbrengten hebt. Die benepen bescheidenheid over jezelf, die typischUtrechts blijkt te zijn, daar heb ik niet zoveel mee. Al je fraaisaan een breed publiek tonen, met een goeie vormgeving en een goedverhaal er achter - wat nu bijvoorbeeld gebeurt met de expositie'Twee eeuwen ziekte en zorg in Nederland' - dat vind ik onze taak.Een onafhankelijk museum zullen we nooit worden en zou ik ook nietwillen zijn; we blijven toch die band houden met onzemoederinstelling."

Eind dit jaar wil De Haan een ondernemingsplan klaar hebben, opbasis waarvan hij met het college van bestuur bekijkt wat zo'nuniversiteitsbreed museum nu écht kost. "Dat wil niet zeggendat al het geld uit een CvB-pot moet komen", voegt hij er gauw aantoe. "Ik ben niet vies van een beetje commercie, als die maargekoppeld blijft aan je museale functie. Ik durf rustig te sprekenvan het 'Faciliteitenbedrijf Museum'. Je hoort mij niet zeggen:'Als het maar beweegt, dan is het goed'. Je moet oppassen voor'vertrossing'. Maar met een structurele marketing, gericht opspecifieke doelgroepen, zou ik graag een cultureel actief en eenherkenbaar bedrijf op poten willen zetten. Je moet scherp blijvenop de inhoud van je verhaal, maar je moet je verhaal wél aande man brengen. Desnoods via een kinderverjaardagspartijtje op dewoensdagmiddag."

Is er met deze baan een jongensdroom van Peter de Haanverwezenlijkt? "Het was beslist een prachtige kans. Ik kon terugnaar de stad waar ik gestudeerd heb - Geschiedenis - en ik zagleidinggeven aan een cultureel bedrijf ook wel als de volgendecarrièrestap die ik wilde maken. Maar een jongensdroom...? Ikzou niet eens meer weten wat voor droom dat was."

Armand Heijnen