Lezen - lezen - lezen




'Waarom zouden mavo-leerlingen geen Mulisch kunnen lezen?'

Hij begon als leraar met Karel ende Elegast, maarstapte al snel over naar Roald Dahl. Om mensen aan het lezen tekrijgen moet je aansluiten bij hun belangstelling, vindt'leesprofessor' dr. Dick Schram. De nieuwe hoogleraar gaatonderzoek doen naar de didactiek van het literatuuronderwijs. "Ikgun het iedereen om deel te hebben aan de verrijkende ervaring diehet lezen van goede literatuur is."

"Ik was onlangs op een conferentie waar een opvallende grafiekover leesgedrag van jongeren werd getoond." Prof.dr. Dick Schramspringt enthousiast op en trekt een A4'tje uit de kast. "Kijk, zietu die enorme dip bij 16- en 17-jarigen? Op die leeftijd blijkenmensen opeens aanzienlijk minder te gaan lezen. Natuurlijk heeftdat allerlei externe oorzaken - van vaker uitgaan tot een groterebelangstelling voor bijvoorbeeld computerspelletjes - maar ik vraagme toch af of ook ons literatuuronderwijs niet mede schuld heeftaan die wel heel forse teruggang."

Op 1 september1998 werd Schram - in het dagelijks levenliteratuurwetenschapper aan de Vrije Universiteit - in Utrechtbenoemd tot bijzonder hoogleraar 'Leesbevordering'. De leerstoelwordt betaald door de Stichting Lezen, maar Schram haast zich uitte leggen dat hij niet is aangesteld om te gaan fungeren als eenpropagandist van het betere boek. Weliswaar heeft de door hetministerie van Onderwijs in het leven geroepen Stichting hetstimuleren van lezen als hoofddoelstelling, maar van Schram wordtvooral onderzoek verwacht naar de achtergronden van leesgedrag ennaar de meest effectieve inrichting van hetliteratuuronderwijs.

Schram: "Als het om lezen gaat, weten we eigenlijk nog maar heelweinig. Neem de plotselinge teruggang van het lezen bij 16- en17-jarigen. Kloppen die cijfers eigenlijk wel, kun je je afvragen.En zo ja, ligt dat dan aan een afname van de interesse of aanalternatieve vormen van vrijetijdsbesteding die zich plotselingvoordoen? En dan is er natuurlijk ook nog de vraag wat de invloedis van verplichte boekenlijsten. Wij vermoeden op basis van tot nutoe uitgevoerd onderzoek dat verplicht lezen averechts werkt. Maarde vraag is of dat puur aan de verplichting ligt ofdat de didactiekdaar ook het nodige mee te maken heeft.

"Toen ik als jonge leraar in de vierde klas letterkunde ginggeven, begon ik braaf volgens het programma met Karel ende Elegasten Beatrijs. Nou, dat was eens maar nooit weer. De leerlingenwisten nauwelijks iets van de Middeleeuwen en die teksten sloegendus totaal niet aan. In het tweede jaar ben ik begonnen met RoaldDahl en de dierenverhalen van Koolhaas, en nu zou ik misschienbeginnen met Giphart. Daar kan een leerling tenminste wat mee."

Dat de bevordering van het lezen van eminent belang is, staatvoor Schram als een paal boven water. Niet om de verkoop vanliteratuur met een grote L te bevorderen, maar wel omdat hetvermogen om te lezen in de huidige maatschappij onmisbaar is om tefunctioneren als volwaardig burger. "Op dit moment kan acht tottien procent van de leerlingen van de basisschool niet functioneellezen. Dat betekent dat ze brieven van de overheid, bijsluiters bijmedicijnen en artikelen in de krant niet goed of helemaal nietbegrijpen. En ja, als je moeite hebt om die teksten te lezen dandoe je het op een gegeven moment niet meer, met als gevolg dat jeleesvaardigheid nog slechter wordt. Dat is een vicieuze cirkel diebijdraagt aan de tweedeling in de samenleving en die naar mijnmening alleen kan worden doorbroken door scholieren al in een vroegstadium te laten lezen. En als dat met de huidige didactischeaanpak niet lukt, dan moet je dus naar iets zoeken dat welhelpt."

Op de vraag of literatuuronderwijs in dit soort gevallen nietwat hoog gegrepen is, reageert Schram ontkennend. "Ik zeg niet datiedereen nu meteen Hermans moet gaan lezen, maar ik vind wel dat jezoveel mogelijk mensen in aanraking moet brengen met fictie. Datmag ook best Baantjer zijn, al hoop ik wel dat ze daarna verderkomen. Maar waar het om gaat is dat je mensen confronteert metliteraire teksten waardoor ze zich aangesproken voelen en daarontbreekt het in het huidige onderwijs helaas nog te vaak aan."

Een van de projecten die Schram in Utrecht ter hand gaat nemenis een onderzoek naar de didactiek voor leerlingen van de mavo enhet voorbereidend beroepsonderwijs. "Meer dan zestig procent van demiddelbare scholieren in ons land zit op die scholen. Dat is eenheel weerbarstige groep jongeren die nauwelijks leest en waar lezenook nog eens een heel negatief imago heeft. Als je leest ben je'soft', dus dat doe je niet.

"Juist in die omgeving moet je dus over een heel uitgekiendedidactiek beschikken om leerlingen aan het lezen te krijgen. Maarwat zie je? De didactiek daar is een slap aftreksel van wat er opde havo en in het vwo gebeurt. Dan is het toch logisch dat het nietwerkt? Het klinkt misschien erg idealistisch, maar ik ben ervanovertuigd dat je ook die jongeren aan het lezen kunt krijgen. Laatze beginnen met Baantjer, of laat ze kennismaken met de enorm rijkejeugdliteratuur die wij in Nederland hebben. Als je ze eenmaal overde eerste drempel hebt geholpen, dan zie ik niet in waarom zelfsmavo-leerlingen op een gegeven moment ook 'De Aanslag' van Mulischniet zouden kunnen lezen.

"Waarom ik dat belangrijk vind? Omdat ik het iedereen gun omdeel te hebben aan de verrijkende ervaring die het lezen van goedeliteratuur is. Ja, wordt er dan gezegd, maar is het niet ergelitair om te willen dat iedereen Mulisch leest? Maar dan is mijnantwoord dat het veel elitairder is om mensen die kans niet tebieden. Dan sluit je ze pas echt buiten."

Dat er op het terrein van de leesbevordering veel meer mogelijkis dan altijd wordt gedacht illustreert Schram aan het voorbeeldvan de Franse schrijver Pennac, die in de door allochtonengedomineerde achterbuurten van Parijs grote successen boekt metvoorlezen. "Kennelijk is hij een begenadigd docent, en daardoor ishij erin geslaagd om louter door zijn geïnspireerde manier vanvoorlezen vrijwel alle kinderen in de klas tot lezen aan te zetten.Dat vind ik een heel opwekkend verhaal. Ik denk trouwens toch datde functie van voorlezen enorm onderschat wordt. Zodra kinderenzelf kunnen lezen houden ouders op met voorlezen. Helemaal fout,want die kinderen kunnen emotioneel al veel meer aan dan waartoezij leestechnisch in staat zijn. Door ze niet meer voor te lezenrem je ze dus nodeloos in hun ontwikkeling."

Een van de taken die Schram voor zichzelf ziet is de literatuurtoegankelijker te maken, bijvoorbeeld via Internet.US

"Ik ben samen met professor Ed Tan bezig met de uitwerking vanthematische literatuurmodules, met thema's als reizen, de dood ende de toekomst. In het thema 'reizen' kun je bijvoorbeeld beginnenmet vakantieverhalen om vervolgens ook boeken aan bod te latenkomen waarin de reis een metafoor is voor de levensweg. In zo'nmodule wordt niet alleen verwezen naar boeken over dat thema, maarzijn ook videobeelden opgenomen van films die gebaseerd zijn op dieboeken. Ook is er muziek te vinden en gesproken gedichten. En voorde leraren worden hulpmiddelen aangeboden in velden die niettoegankelijk zijn voor leerlingen.

Ik vind het heel spannend om te zien of je op die manier eennieuw soort didactiek kunt ontwikkelen waarbij leerlingeninteractief betrokken worden en ook met elkaar op het net over deboeken kunnen praten. Nu moeten leerlingen vaak zes keer per jaareen leesverslag maken met steeds weer de vraag 'Wat deed het boekje?'. Dat is toch de dood in de pot?"

Bijdragen aan een didactiek die lezen leuk maakt. Dat is decentrale taak, waarvoor Schram zich in Utrecht gesteld ziet.Daarbij passen naar zijn mening geen verplichte leeslijsten en ookniet het vaak wel erg star gehanteerde verschil tussen 'hoge' en'lage' literatuur. "Natuurlijk bestaan er inhoudelijke verschillentussen de zogenaamde 'echte' literatuur enontspanningslectuur. Maarik denk dat je in je didactiek heel voorzichtig moet zijn met hetonderstrepen van dat verschil. Ik weet nog dat ik als leraar bijeen eindexamen zat, waar een boerendochter vertelde dat ze eenstreekroman op haar lijst had gezet. De examinator deed daar zoneerbuigend over dat het kind op slag niet meer wist wat ze moestzeggen. Ik ergerde me dood, niet alleen aan zijn arrogante enbeledigende houding, maar ook aan het feit dat hij kennelijk geenenkel begrip had voor het plezier dat zij in het lezen hadgehad."

Schram erkent dat hij het een lastige kwestie vindt, want hijkan niet ontkennen dat veel zogenoemde 'triviaal-literatuur' welerg clichématig is. "Als ik met mijn kinderen naar Baantjerkijk, gaat het mij snel tegenstaan. Het is allemaal zo stereotiepen voorspelbaar. Soms zou ik willen dat mensen voor hun eigenplezier wat betere boeken lazen. Maar aan de andere kant is hetnatuurlijk mooi dat ze lezen."

Hij grinnikt met een aanstekelijk gevoel voor zelfspot. "Opvakanties kan ik het in het zwembad nooit laten om te kijken waarmensen zoal mee bezig zijn. Allemaal van die dikke pillen vanKonsalik en noem maar op. Dan weet ik het even niet meer. Moet ikhier nou tegen zijn? Of vind ik het juist schitterend dat er zoenthousiast wordt gelezen?"

Erik Hardeman


Alfa's lezen anders dan bèta's

Lezen bèta's minder dan alfa's? Dat is een vande vragen die algemene literatuurwetenschappenstudente Minke Maatzich stelde in haar afstudeeronderzoek naar het leesgedrag vanbeide groepen.

Van de alfastudenten leest 53 procent regelmatig boeken naast deverplichte literatuur, bij bèta's ligt dat percentage op 29.Op een doordeweekse dag besteden alfastudenten gemiddeld 1 uur en10 minuten van hun vrije tijd aan lezen, dat komt neer op 36procent van hun totale vrije tijd. "Alfastudenten lezen over hetalgemeen echt heel graag", vertelt Minke Maat. "Op elk vrij momentgaan ze lezen, het is het eerste waaraan ze denken bij vrijetijdsbesteding." Voor bètastudenten ligt dat duidelijk anders.Die besteden op een doordeweekse dag gemiddeld 50 minuten van hunvrije tijd aan lezen, dat is 25 procent van hun totale vrijetijd.

Maat studeerde in augustus 1997 af met een scriptie die alstitel kreeg: Alfa-Bètisme. Als achtergrond voor haar onderzoekgebruikte Maat The two cultures van natuurkundige en schrijver C.P.Snow. Hij gaat uit van een tweedeling in onze twintigste-eeuwsecultuur. Volgens Snow is er al jareneen strijd gaande tussen denatuur- en geesteswetenschappen, die tot grote discussies leidt.Behalve wederzijds onbegrip en wantrouwen bestaat er tussen de tweeculturen ook afkeer, en zelfs vijandschap. Beide groepenvertegenwoordigen strikt gescheiden culturen. De literaireintellectuelen bejegenen de natuurwetenschappen en demaatschappelijke invloed ervan voortdurend met minachting ennegeren deze zelfs grotendeels. Schrijvers weigeren interesse op tebrengen voor de natuurwetenschappen, enkele uitzonderingendaargelaten. Zowel de alfacultuur als de bètacultuur kent haartrots. De alfa's verfoeien de bèta's omdat die na huntwinigste geen roman meer gelezen hebben en de bèta'sminachten de alfa's omdat die nooit geleerd hebben met eenrekenliniaal om te gaan. "Ik denk niet dat ik de vooroordelen diebestaan over alfa- en bètastudenten heb versterkt", zegt Maat."Enkele vooroordelen zijn weliswaar bevestigd, maar de vooroordelenzijn door het onderzoek ook genuanceerd."

Status

Volgens Maat is lezen behalve een vorm van cultuurdeelname ookeen activiteit om status mee te verwerven of te bestendigen.Alfastudenten zijn in hun leesgedrag meer statusgericht danbètastudenten. Alfa's willen met boekenbezit de indruk vanbelezenheid en algemene ontwikkeling wekken. Daarnaast nemenalfastudenten vaker een kijkje in de boekenkast van een ander danbètastudenten. Zowel alfa- als bètastudenten lettenvooral op de smaak van de eigenaar, en wel in hoeverre dezeovereenkomt met de eigen smaak. Na smaak is de variëteit vande collectie het belangrijkste aandachtspunt.

Alfastudenten lezen vooral ter ontspanning, terwijlbètastudenten het tevens erg belangrijk vinden om wat van eenboek te leren. De leesinteresse van alfa- en bètastudentenverschilt significant. Alfastudenten zijn meer geïnteresseerdin zaken `rondom het boek' dan bètastudenten. Zo kijkenalfastudenten vaker naar televisieprogramma's over boeken en lezenze vaker recensies van boeken en biografieën.

Alfa's staan positiever tegenover aandacht voorliteratuuronderwijs dan bèta's. Uit het onderzoek komt ooknaar voren dat de alfastudenten minder moeite hebben met eenverplichte literatuurlijst op de middelbare school danbètastudenten.

Er is dus wel degelijk een verschil te zien in het leesgedragvan alfa- en bètastudenten. Ook zijn er verschillen in deleesmotivatie en leesvoorkeuren. Het is echter niet eenvoudig omdeze verschillen te verklaren. Misschien heeft het te maken met eenverschil in interesses of in de aard van het vakkenpakket en dekwaliteit van het literatuuronderwijs op de middelbare school,waardoor alfa's en bèta's (ongemerkt) in een bepaalde richtingevolueren.

Hugo Kamperman


Het favoriete boek van...

Elise Leenaarts, scheikunde.

Kaas - Willem Elschot. "Het is vooral de ironische ondertoon dieer voor zorgt dat het boek zo mooi is."

Peter Westerweel, geneeskunde.

Demian - Hermann Hesse. Hesse's kijk op het leven komt overeenmet die van mij

Suzanne Bisschop, scheikunde.

Louis Couperus - De stille kracht. "De mooie taal en de fantasiesprak mij heel erg aan."

Eva Sittich, fonetiek.

Hubert Lampo - Hermione betrapt. "Vanwege de vele verwijzingennaar de klassieke oudheid en de mythologie."

Jacobien Koningsberger, rechten.

Morris West - Advocaat van de duivel. "Ontroerend verhaal overeen man die pas op latere leeftijd leert dat het leven meer inhoudtdan regels en wetten."