Lijfig proefschrift over de heilige Antonius
Antonius werd in 251 in midden-Egypte geboren. Nadat hij op 18-jarige leeftijd zijn ouders had verloren, inspireerde een bijbelvers hem om zijn bezit te verkopen en Christus te volgen. Aanvankelijk voegde hij zich bij enkele asceten in zijn eigen dorp, maar al snel trok hij de woestijn in. Daar werd hij in een grafkelder aangevallen door de duivel en zijn demonische helpers in de gedaante van wilde dieren. Het is deze scène die onder meer door de kunstenaars Hieronymus Bosch, Salvador Dali en Albrecht Dürer werd vereeuwigd.
Al kort na zijn dood op 17 januari 356 werd zijn levensverhaal door bisschop Athanasius van Alexandrië op schrift gesteld. Rond 373 zorgde de latere bisschop Evagrius van Antiochië voor een Latijnse vertaling van de Griekse tekst, niet vermoedend dat die versie in volgende eeuwen een regelrechte bestseller zou worden. Voor veel west-Europese lezers was het de eerste kennismaking met het leven van de vroeg-christelijke woestijnvaders.
In zijn proefschrift analyseert Bertrand de 42 bewaard gebleven handschriften, die tussen de vierde en de elfde eeuw zijn vervaardigd. Op basis van dat materiaal heeft hij vervolgens een nieuwe editie van de Latijnse tekst gemaakt. Ook laat de promovendus zien hoe het werk zijn weg naar het westen heeft gevonden. Zo duikt het al in 396 op in het zuidwesten van Frankrijk en rond 422 in Arles en Milaan. Rond 700 bevindt zich een exemplaar in de bibliotheek van het klooster van Lindisfarne bij de Schotse grens.