'Mensen zijn heel ontvlambaar tegenwoordig'

Bijzonder hoogleraar Aafke Komter

Hoe vaak kan een beschaving eigenlijk teloor gaan? Dat vroeg de Amerikaanse historicus Thomas Bender zich af. De vrees voor moreel verval steekt immers steeds
opnieuw de kop op in de geschiedenis. De laatste jaren zou het ook weer helemaal mis zijn met de gemeenschapszin. De solidariteit tussen mensen neemt af, als je op krantenkoppen afgaat, politici hoort en de cijfers ziet van de toegenomen agressie en onbeschoftheid op straat. Maar klopt dat wel, vroeg prof. dr. Aafke Komter zich af, met de uitspraak van Bender in het achterhoofd. Is solidariteit wel op de terugtocht?

Het antwoord op de vraag of solidariteit nou vermindert, blijkt niet eenduidig. Allereerst moet het begrip gedefinieerd worden. “Want”, zegt Komter, “vraag tien mensen op straat wat ze eronder verstaan, en je zult tien verschillende antwoorden krijgen.” De hoogleraar gebruikt het begrip zoals de klassieke sociologen dat deden: namelijk als datgene wat mensen bindt, het sociale cement van de samenleving. Uitgangspunt is dus dat mensen elkaar nodig hebben, dat ze afhankelijk zijn van elkaar. “En het is de kunst om die afhankelijkheid op een goede manier vorm te geven.”

Binnen deze definitie zijn er verschillende vormen van solidariteit aan te geven. Eén vorm die onmiskenbaar achteruit is gegaan vergeleken met honderd jaar geleden, is de traditionele solidariteit; kerk, buurt en familie zijn minder belangrijk geworden als bindend element tussen mensen. Tegelijkertijd zijn nieuwe vormen van saamhorigheid ontstaan. Globale solidariteit bijvoorbeeld, waarbij met behulp van moderne communicatiemiddelen zoals internet nieuwe internationale samenwerkingsverbanden zijn opgezet. Op lokaal niveau zijn er eveneens nieuwe ontwikkelingen, zoals LETS, het Local Exchange Trade System. Komter: “Heel interessant, een lokale vorm van ruil en uitwisseling zonder geld: ik bak een taart voor jou en jij timmert mijn boekenkast. Er zijn zo’n honderd van zulke systemen in Nederland waarin duizenden mensen betrokken zijn. Het is een heel aantrekkelijke vorm van geven en nemen zonder geld. Eigenlijk gaat het net zoals vroeger bij de Trobriand eilandbewoners, die leefden ten westen van Nieuw Guinea en bestudeerd zijn door klassieke antropologen. Deze mensen wisselden geschenken uit zonder geld, hetgeen de basis vormde voor hun samenleving.”

Een ander boeiend initiatief vindt Komter het project Stadsetiquette in Rotterdam, dat de openbare hoffelijkheid moet bevorderen. “Het heeft te maken met groeten, met publiek beschaafd gedrag. Ik sta daar helemaal achter. Als mensen zijn verleerd om zich in de openbare sfeer met respect voor anderen te gedragen, dan moet je ze dat maar weer aanleren. Het is zó belangrijk.”

Op dit vlak is inderdaad sprake van een onwenselijke achteruitgang in solidariteit, vindt Komter, die oorspronkelijk is opgeleid als sociaal-psycholoog. “Mensen zijn minder bereid rekening te houden met elkaar. Publiek geweld en agressie in openbare instellingen zijn echt toegenomen. Op straat, aan de balie van de sociale dienst, bij huisartsen.” Ze wil hier wel een kanttekening plaatsen: “Ik vergelijk de situatie met de jaren vijftig uit de vorige eeuw toen er nog de cultuur was van geborgenheid en mensen veel respect hadden voor autoriteit. Want je moet je echt geen illusies maken hoe het in vroegere eeuwen was. Roversbendes maakten het platteland onveilig en in de steden was het vies. Het stonk er, er was openbare dronkenschap.”

Een probleem van deze tijd is dat mensen heel erg snel ontvlambaar zijn, legt ze uit. “Als je ze maar een strobreed in de weg legt, worden mensen al kwaad. Dat is een merkwaardige ontwikkeling. En zorgwekkend.”

Het schort hier aan civiele solidariteit. Bij deze vorm van gemeenschapszin zie je een ander als iemand die ook recht heeft op respect; de vraag is: kun je je in diegene verplaatsen. “Dat is één van de basisaannames bij solidariteit, dat je de ander erkent in zijn menselijkheid.” Komter vindt daarom de bevindingen van een bevolkingsonderzoek uit 1997 verontrustend; hieruit bleek uit dat mensen zelfstandigheid en opkomen voor jezelf belangrijker vinden dan je kunnen verplaatsen in anderen en samenwerken.

Mensen hebben het gevoel gekregen dat ze overal recht op hebben, meent Komter. “Recht op instant geluk. Nu meteen. En ook het recht om door niemand gestoord te worden, op straat bijvoorbeeld. Als er maar een vlieg op je neus gaat zitten is dat bij wijze van spreken al een reden om een klacht in te dienen bij de politie.” Dat komt onder andere door de individualisering, legt ze uit. Daardoor is het ego van mensen vergroot. Gezagsverhoudingen zijn gelijker, omgangsvormen minder hiërarchisch. De welvaart is gestegen, mensen hebben gemiddeld minder kinderen die dus meer aandacht krijgen. “Door al die dingen lijkt de mentaliteit van mensen veranderd. Ze zien de hele wereld als een verlengstuk van zichzelf en zijn snel kwaad.” Ze herinnert zich een fietser die woedend was op haar. Terwijl zij door groen licht reed, vond de fietser dat hij eerst mocht, door rood. “Dát dus. Kwaad worden op een ander terwijl die zich aan de verkeersregels houdt.”

In parken, buurten, op straat, in winkels, daar valt een heleboel te winnen als je een vorm van elementair respect, een soort vriendelijkheid jegens je medemens hebt, zegt Komter. “We hebben elkaar gewoon nodig als je fatsoenlijk en prettig wilt leven met elkaar in een drukke, gemoderniseerde samenleving als die van ons. Het verbetert de kwaliteit van het leven als je het gevoel hebt dat je er mag zijn en gerespecteerd wordt.” Ze zucht. “Ja, misschien klinkt dit allemaal wel erg zoet en gemakkelijk…”

Enthousiast haalt ze vervolgens het University College als voorbeeld aan. Dit College heeft 600 (geselecteerde) studenten, klassen tellen maximaal 25 personen. Iedereen kent elkaar. “De hele organisatie is kleinschalig”, legt ze uit. “Het is prettig om er te komen, je hebt een band met elkaar. Je kan goed samenwerken omdat je je allemaal verantwoordelijk voelt voor deze onderneming. Je blijft zichtbaar, gaat niet ten onder aan regeltjes en stapels papieren zoals op de gewone universiteit. Veel mensen die hier werken vinden het zo leuk omdat ze het gevoel hebben dat ze ertoe doen, gerespecteerd worden als persoon. En daar wordt het leven een enorm stuk prettiger door.”

Het gaat ook om het principe van wederkerigheid gaat Komter verder. “Als je het ergens prettig vindt, dan wil je ook graag iets terug geven. Dat is het oudste principe van samenlevingen. In mijn oratie houd ik eigenlijk een pleidooi om die vormen van directe wederkerigheid weer een beetje in ere te herstellen. En kleinschaligheid is daarvoor vaak een goed organisatieprincipe. Niet alleen in het onderwijs, ook bijvoorbeeld in de zorg en op het gebied van openbare veiligheid. Je ziet hier, op het College, het effect.” Om bepaalde maatschappelijke problemen het hoofd te bieden liggen er goede mogelijkheden in kleinschaligheid, denkt ze. “Maar ik voel dat ik me op glad ijs begeef, want dit is natuurlijk geen panacee, geen oplossing voor alle maatschappelijke problemen.”

Komter wil óók benadrukken dat solidariteit niet alléén maar iets moois, iets warms is. Het kan nadelige en zelfs gevaarlijke consequenties hebben, bijvoorbeeld wanneer er een té sterk gevoel van interne groepssolidariteit is, wat je soms ziet bij etnische en religieuze groepen. “Dat kan zover gaan dat je vindt dat andere mensen geofferd moeten worden, omdat jij zo nodig je eigen groepsidealen wilt handhaven en kracht bij wilt zetten. De wij/zij-tegenstelling wordt hier benadrukt en als je dat ver door redeneert, dan moeten die anderen maar helemaal opkrassen. Denk aan de oorlog in voormalig Joegoslavië, waar al die groepen met hun eigen etnisch-religieuze identiteit elkaar te vuur en te zwaard bestreden, omdat ze elkaars identiteit niet respecteerden.”

Een zorg in Nederland vindt ze de grote sociale en culturele afstand tussen allochtonen en autochtonen, of eigenlijk tussen de verschillende etnische groepen. “Het schiet absoluut niet op als je vooral de interne solidariteit benadrukt. En dat doen alle partijen hier naar hartelust. Het is wel heel begrijpelijk, want interne groepssolidariteit geeft je een identiteit. Het is bijvoorbeeld lekker om je stevig te voelen in je identiteit als autochtoon die overal recht op heeft, ‘want wij hebben hier alles opgebouwd.’ Maar ook heel gevaarlijk. Net als de radicalisering van sommige groepen allochtone jongeren, die zich afzetten tegen de westerse identiteit. Daar moeten we vanaf. Dat kan alleen maar door organisatievormen te verzinnen waardoor je mensen dwingt om hun eigen interne groepssolidariteit te doorbreken.” Kleinschaligheid en wederkerigheid zijn ook hier van belang. Gemengde scholen, gemengde wijken. “Niet teveel zwart en niet teveel wit. Misschien moeten mensen met wat dwang bij elkaar gezet worden. Je moet het gevoel hebben dat je met elkaar te maken hebt, elkaar nodig hebt.”

Maar ook op kleine schaal zitten gevaren aan solidariteit, waarschuwt Komter: “Je ziet bijvoorbeeld dat mensen vooral aan familieleden hulp verlenen en minder aan vrienden en anderen. Dus mensen die niet veel familie hebben, hebben het nakijken. Een lastig punt van solidariteit is dat het selectief is. Per definitie. Als je bepaalde mensen helpt, help je anderen niet. Je zult maar buiten die netwerken van informele solidariteit vallen. Daarom is de collectief georganiseerde solidariteit vanuit de staat die deze mensen steun biedt zo belangrijk.”

Komter heeft ooit een onderzoek gedaan samen met socioloog Schuyt naar onderling geven en nemen. Dat laat zien dat uitwisseling van giften ook in westerse samenlevingen van grote betekenis is. En dan gaat het niet alleen om geschenken en geld maar net zo goed om hulp, zorg, gastvrijheid, het aanbieden van onderdak en eten. Een boeiende uitkomst was dat iedereen in het onderzoek aangaf meer te hebben gegeven dan ontvangen. En dat mensen die veel geven ook veel terug krijgen, terwijl degenen die weinig geven, ook weinig terugkrijgen. “Dus het principe van wie goed doet, goed ontmoet is gewoon waar. Dat is gewoon het principe van de wederkerigheid.”

Maar daar kleven ook nadelen aan. Mensen die weinig geven, blijken precies die mensen te zijn die het sociaal moeilijk hebben: de ouderen, de werklozen, de WAO’ers. Omdat zij dus ook weinig krijgen, hebben ze weinig profijt van informele solidariteit. Komter: “Wederkerigheid is dus een principe van uitsluiting. Alleen wie geeft, krijgt iets terug. Net zoals bij de Trobrianders. Maar als je toevallig niet bij die groep hoort, heb je het niet zo best. Terwijl informele solidariteit heel belangrijk is, want hoe meer je daarvan kunt profiteren, hoe beter je het hebt.”

Wat Komter betreft mag er vaker gekeken worden naar theorieën over uitwisseling van klassieke antropologen. “Heel interessant, daar kunnen we nog wat van opsteken als we het over solidariteit hebben.”

Rebecca de Kuijer