'Op de universiteit hang ik de clown uit, maar in mijn studeerkamer kan ik me soms heel triest voelen'

'Op de universiteit hang ik de clown uit, maar in mijnstudeerkamer kan ik me soms heel triest voelen'

De vijf bio-medische faculteiten gaan nauwsamenwerken, zo meldde het U-blad vorige week. Initiatiefnemer vande 'Uithof-strategie' is prof.dr. Willem Hendrik Gispen, diebinnenkort vertrekt als decaan van Geneeskunde. Besturen zit hem inhet bloed, maar onderzoek is zijn passie. Portret van eenextraverte melancholicus.

Midden onder het gesprek springt hij op en beent naar deCD-speler in de hoek van de huiskamer. "Hier, dit is mijn opgewektekant." Terwijl het eerste deel van Paganini's vioolconcert door dekamer schettert en huishond Saar vrolijk met haar achterwerkschudt, zwaait de decaan van de faculteit Geneeskunde met zijndraadloze koptelefoon. "Daar loop ik dan mee door de kamer met demuziek lekker hard, heerlijk."

Hij wandelt op zijn karakteristieke, licht voorovergebogenmanier terug naar de bank. "Ik houd van drama, Mahler,Sjostakowitch, Paganini. Maar ik heb ook een andere kant. Op dedwarsfluit speel ik het liefst van die verstilde Franse muziek,Chaminade, Ravel, Debussy.

"Die twee kanten, dat is de Tweeling in mij, die vind je overalterug. Op de universiteit hang ik de clown uit, want op je werkmoet je je opgewekt gedragen, vind ik. Maar in mijn studeerkamerkan ik me soms heel triest voelen. Dat zou je misschien nietverwachten, maar dan moeten mijn vrouw en mijn kinderen me echtopbeuren: 'Kom op, Willem Hendrik, niet zo somber'."

Wie je ook spreekt over prof.dr. Willem Hendrik Gispen (55), eris niemand die geen uitgesproken mening heeft over de man die ditvoorjaar vertrekt als geneeskundedecaan om terug te keren naar hetonderzoek. Creatief, origineel, inspirerend wordt hij genoemd, maarook ijdel, autoritair en provocerend, steeds bezig de grenzen af tetasten, want - vindt hij - er moet beweging in de tent blijven, wemoeten niet vastroesten.

Onvergetelijk was zijn creatie van Vrouwe Pecunia in hethooglerarencabaret. In een halfblote jurk fladderde hij zo wulpsover het toneel dat veel aanwezigen verbluft toekeken. Was dat eenhoogleraar van de eerbiedwaardige faculteit der Geneeskunde? Zoalswel vaker tijdens het gesprek lacht hij breeduit bij de herinneringaan een spraakmakend optreden.

"Ja, Vrouwe Pecunia, dat was een glansrol van me. Ach ja, ik maggraag deranden opzoeken. Een collega-hoogleraar heeft me herhaaldemalen verzekerd dat het een schande voor de faculteit is, zoals ikme soms in het cabaret gedraag. Nou ja, dat is dan zijn mening. Ikvind het prachtig om de boel een beetje op stelten te zetten. Alsik met de decanen van de andere medische faculteiten in het landvergader, zit ik de zaak tegenwoordig ook onderuit te schoppen,want anders verveel ik me dood. Al die mensen die zichzelf zobloedserieus nemen, dat is toch een drama?"

Zowel thuis als op school was er veel aandacht voor kunst encultuur. "Ik heb op het Christelijk gym gezeten, een fantastischeschool waar werd gedebatteerd en waar je filosofie kreeg. Ik wasvoorzitter van de natuur-wetenschappelijke vereniging, ik heb hetschoolorkest gedirigeerd en ik zat samen met Herman van Veen in hetStichts Jeugdorkest. Hij speelde viool, maar hij kon er absoluutniets van.

"Ik heb altijd veel naast mijn studie gedaan, vandaar misschiendat ik zoveel waarde hecht aan de academische vorming vanstudenten. Ik vind het echt vreselijk dat er in het huidigestudieprogramma nog maar zo weinig ruimte is voor persoonlijkeontwikkeling. Dat studenten uit de U-raad nu voorstellen omwetenschapsfilosofie verplicht te stellen? Uitstekend. Zelfs alsmedische vakken daarvoor uren zouden moeten inleveren, zou ik zo'nvoorstel direct steunen, absoluut. Jammer dat ze me nog niet ommijn mening gevraagd hebben.

"Als ik aio's aan moet nemen, kies ik ook nooit voor de knapstejongetjes van de klas. Als iemand cum laude is afgestudeerd, wordik helemaal nerveus. Dan denk ik: die moeten we niet hebben. Ikkijk liever naar leiderschap, heeft iemand wel eens in een bestuurgezeten? En nog belangrijker: zitten wij op dezelfdegolflengte?"

Als hartstochtelijk natuurliefhebber ("ik herken vogels nogsteeds moeiteloos aan hun gezang") ging hij biologie studeren enkwam voor zijn afstudeeronderzoek terecht bij de net in Utrechtaangestelde farmacoloog De Wied. "Ze hadden me verteld datfarmcologie een nieuw vak was dat iets te maken had met de werkingvan geneesmiddelen. Dus ik belde aan bij de Vondellaan en zei tegenDe Wied, die zelf opendeed: 'Ik wil graag farmacologie doen, wantik heb begrepen dat dat een vak is met toekomst'.

"Die ontmoeting met De Wied is cruciaal geweest voor mijnloopbaan. Hij liet me eerst een maand in het lab rondlopen en vroegdaarna wat ik wilde gaan doen. Ik wilde wel bij professor Ernstgaan werken, een al wat oudere hoogleraar die onderzoek deed metratten. Hij had een hok op de gang staan met ratten die eeninjectie hadden gekregen om knaaggedrag op te wekken. Om hetkwartier liep Ernst de gang op en telde het aantal ratten dat zatte knagen. Daarna ging hij weer achter zijn bureau zitten dutten.Dat leek mijuiterst belangwekkend onderzoek. Maar zonder gekheid,dat experiment heeft een zeer veel geciteerd artikelopgeleverd."

Maar De Wied had andere plannen met de man die achttien jaarlater zijn schoonzoon zou worden, en zette hem aan het werk op hettoen nog onontgonnen terrein van de neurochemie. Konden er in dehersenen stoffen worden gevonden die de biologische basis vormdenvoor het leergedrag?

"Dat was een compleet nieuw terrein. In Amerika hadden ze netontdekt dat als je een platworm iets leerde en als je de hersenenvan dat wormpje daarna in een volgend platwormpje spoot, dat dattweede wormpje dan slimmer was dan zijn soortgenoten. Daarmee wasdus aangetoond dat leren iets met chemie in de hersenen te makenhad. De vraag was nu welke stoffen daarbij een rol speelden. Om datuit te zoeken, lieten wij ratten iets leren, vermaalden hunhersenen en gingen kijken welke stoffen daarin zaten die nietvoorkwamen in de hersenen van ratten die niets geleerd hadden. Alswe zo'n stof konden identificeren, zou dat heel belangrijk kunnenzijn voor de behandeling van leerproblemen, maar bijvoorbeeld ookvan dementie."

Na een kort verblijf in de Verenigde Staten kwam Gispen alsstaflid terug naar Utrecht, waar een absurd toeval hem op het spoorzette van de ontdekking die zijn repuatatie zou vestigen."Aanvankelijk liep mijn onderzoek van geen kant en op een gegevenmoment sprak De Wied mij aan op het feit dat ik zo weinigpubliceerde. 'Je hebt wel een grote bek', zei hij, 'maar waarblijven je resultaten'? Ik was zo verdomde nijdig dat ik geen woordkon uitbrengen. Ik ging naar de bibliotheek om even bij te komen enbladerde afwezig in een tijdschrift. Opeens zag ik een artikel overeen eiwit dat ik zelf ook gebruikte. Als ze dat in de kop van eenkonijn spoten, begon dat beest zich opeens te rekken en testrekken. En er stond bij dat ratten dat ook deden. Wacht even,dacht ik, dat kan ik ook. 'Nu word ik productief, De Wied'.

"Ik ben meteen naar het lab gegaan en heb tegen de technicusgezegd: 'Moet je goed luisteren, we gaan dit eiwit in de kop vanratten spuiten en als het goed is, gaan ze dan hun snorharenoppoetsen'. En verdomd, ze gingen poetsen. Dat was het bewijs datdat eiwit ervoor zorgt dat de hersenen poets-signalen gaanuitzenden. We zijn verder gaan experimenteren en dat heeft geleidtot een spraakmakend artikel in Nature en later tot een boek datnog steeds de Bijbel is op het gebied van poetsgedrag. Over toevalgesproken, ik ben dus een expert in poetsgedrag geworden omdat mijnbaas me niet productief genoeg vond."

Samen met De Wied heeft Gispen de afgelopen 25 jaar aan de basisgestaan van de groei van het Rudolf Magnus Instituut tot een van detoonaangevendecentra in de wereld op het gebied van depathofysiologie van het zenuwstelsel. "Ons onderzoek heeft eenbelangrijke bijdrage geleverd aan de kennis van de biologischegrondslagen van leren en geheugen. En daardoor ook aan een beterbegrip van de mechanismen die ten grondslag liggen aan ziekten alsepilepsie en schizofrenie, maar ook suikerziekte. Wij beschikkeninmiddels over heel interessante modellen van complicaties in dehersenen van ratten met suikerziekte. De industrie uit de helewereld staat hier op de stoep met de vraag of wij hungeneesmiddelen willen testen. Die reputatie van ons, daar ben ikbehoorlijk trots op.

"Of ik me wel eens heb afgevraagd waarom ik dat onderzoek noueigenlijk deed? In het begin niet, nee. Ik vond het fascinerend omte doen, het lab was in die tijd mijn tweede huis. Maar waarom jehet deed? Daar dacht je niet over na. Natuurlijk, je zocht naarnieuwe geneesmiddelen, en de ontdekking dat een groep ratten na eenbehandeling met een door jou gevonden stof minder ziek werd, washeel bevredigend. Maar toch was dat het niet alleen.

"Aan het doen van onderzoek zit een kant die ik niet kanuitleggen aan mensen die het niet zelf hebben ervaren. Ik zeg weleens dat wetenschap in zekere zin cultuur is. Een goed opgezetexperiment bezit een bepaald soort schoonheid. Maar daarnaast is erde spanning. Je wilt weten hoe dingen werken. En steeds als je eenstukje van het raadsel oplost, is dat weer opwindend. Op eengegeven moment was ik samen met een Engelse post-doc op zoek naarde werking van een bepaald eiwit. We konden er maar niet achterkomen hoe het zat, tot zij me midden in de nacht helemaal 'excited'uit bed belde: 'Ik heb het'. De volgende ochtend stonden we voordag en dauw in het lab, trillend op onze benen. Dat is de kick vanwetenschap. Daarvoor doe je het allemaal. Ik zal die dag nooit meervergeten."

Toen Gispen in 1988 directeur werd van het Rudolf MagnusInstituut was dat met het vaste voornemen om na een jaar of tienterug te gaan naar het onderzoek. Decaan worden was niet in zijncarrièreplanning opgenomen. Maar in 1996 was de sfeer in defaculteit na het voortijdige vertrek van decaan Staal zo gespannendat zowel de faculteitsraad als het college van bestuur hem bijnasmeekten om het roer in handen te nemen. Een van zijn voorwaardenwas dat studenten voortaan alleen als adviseur bijbestuursvergaderingen aanwezig zouden zijn.

De herinnering aan de woedende reacties op die 'ondemocratische'eis geeft hem drie jaar later nog steeds een zelfde gevoel alsRichard Witschge moet hebben in een stadion vol joelendeFeijenoord-supporters. "Ik was nog niet aangetreden of ik had al600 handtekeningen vanstudenten tegen mij verzameld en erverschenen spotprenten over me in de krant. Prachtig vond ikhet."

Met zijn actie bevestigde hij het beeld van de autoritairebestuurder die inspraak maar onzin vindt. Maar daar is hij het nietmee eens. Als ik autoritair overkom, komt dat omdat ik op eengegeven moment de knoop doorhak. Ik heb geen zin om eindeloos teblijven praten. Ik wil dat er dingen gebeuren. Maar ik ben geendespoot. Volgens mij ben ik juist een heel laagdrempelige decaan.Iedereen kan onaangekondigd bij me binnenkomen en zeggen wat hijdenkt.

"Dat ik niet tegen kritiek zou kunnen en soms geïrriteerdreageer op lastige vragen? Ach kom, dat is gewoon toneel. Ik heb inde afgelopen drie jaar met geen van de raadsleden problemen gehad.Dat meen ik serieus. Ook niet met Evert de Beer van depersoneelsgeleding. Als hij een vervelende vraag stelt, zeg ik nade vergadering: 'Evert, als je dat nog een keer doet, gooi ik je detrap af'. En dan loopt hij mee naar mijn kamer en nemen we eenbiertje. Hij speelt zijn rol en ik de mijne, begrijp je?"

Als hij de hoofdprijs in de Lotto zou winnen, zou hij het welweten. Een huis in Toscane en geen bestuurswerk meer, maar alleennog onderzoek, en daarnaast eindelijk tijd voor al die dingen dieer te lang bij in zijn geschoten. Opeens wordt hij weer ernstig."Ik heb als onderzoeker een prachtige tijd gehad, maartegelijkertijd ben ik voor mijn gevoel toch ook iets kwijt geraakt.Ik mis de confrontatie met de wereld van cultuur en filosofie. Ofik dan niet beter wat minder hard had kunnen werken? Nee, dat kanniet, dat gaat niet. De proeven gaan door en je zit nu eenmaal indie 'rat-race' waarin je moet publiceren om nummer één teblijven. Ik heb jaren gehad dat ik ook met Kerst en Oud en Nieuwiedere dag even op het lab was. Dat kon niet anders.

"Je zult mij niet horen klagen, want dat onderzoek was enormfascinerend. Maar ik merk nu dat je er een prijs voor betaalt. Datis een van de dingen waarover ik soms op mijn studeerkamer zit tepiekeren.

Misschien heeft die melancholie van mij daar ook mee te maken,het gevoel dat je altijd wel iets moet inleveren. Ruim een jaargeleden heb ik in de Kerstvakantie twee weken vrij genomen om inalle rust mijn diesrede te schrijven. Dat is me heel goed bevallen,een beetje luisteren naar muziek, een dagje jagen, en verder alleenmaar bezig zijn met ideeën. Dat smaakte naar meer.

"Een van mijn idealen is om volgend jaar een serie colleges tegaan lopen in de Letterenfaculteit. Toen ik post-doc was in Amerikaheb ik naast mijn onderzoek colleges Amerikaanse geschiedenisgevolgd. Zoiets zou ik wel weer willen doen, nu in de sfeer van depoëzie. Ik lees veel gedichten,Achterberg, Marsman.'Berusting' van Marsman is een van mijn favorieten, een heel kortgedicht over de dood. 'Ik weet niet of het lang is tot de dood, alshet maar goed is.' Zoiets. Prachtig toch?"

Zijn favoriete stad is New York. "Ongelofelijk, wat eendynamiek. Toen ik daar voor het eerst was, heb ik in een half uurgeloof ik dertig fotorolletjes verschoten. Dat eerste bezoek heefteen dramatische indruk op me gemaakt. Ik kom er nog regelmatig, ookal omdat ik eredoctor ben van de State University. Vandaar dat iktijdens de dies met zo'n speciale jurk om mijn hoofd loop."

De melancholie van daarnet maakt weer plaats voor de gulleGispen-lach. "Als ik met die toga de aula binnenkom, dan zie ikcollega's denken: 'Hé, heb ik wat gemist?' Ik kan er niets aandoen, maar dan heb ik inwendig het grootste plezier van dewereld."

Erik Hardeman


Lullige crapaudjes

Op de vraag of de suggestie klopte dat hij in de race is geweestvoor de opvolging van rector-magnificus Van Ginkel, doet Gispen erhet zwijgen toe. Maar mocht hij ooit in aanmerking komen, dan zaler veel moeten veranderen op de vijfde verdieping van hetBestuursgebouw voordat hij 'ja' zegt. "Ik ben iemand die veellawaai maakt, maar op de vijfde is het altijd zo vreselijk stil. Erwordt niet gefloten, er wordt niet gelachen, het lijkt wel eencrematorium. Ik denk niet dat ik me in zo'n sfeer erg op mijn gemakzal voelen. En dan die blauwe stoeltjes op de kamer van Veldhuis.Je laat je gasten toch niet met goed fatsoen in zo'n lulligcrapaudje zitten? Die dingen kunnen wat mij betreft beter vandaagdan morgen de open haard in."


Van Raan

Als onderzoeker pur sang gelooft Gispen maar zeer ten dele in demogelijkheid om wetenschap te sturen. In de rede die hij vorig jaartijdens de dies hield haalde hij vernietigend uit naar analyses alsdie van de Leidse bibliometricus Van Raan, die de 'impact' vanpublicaties proberen te wegen.

"Ik geloof er niets van dat wetenschap te sturen is. Om dieenedramatische stap voorwaarts te doen, kun je niet zonder veelonderzoek in de breedte en daar zit ook werk bij dat in de termenvan Van Raan onder de maat is. Ik heb het college van bestuur weleens gevraagd om mij uit te leggen hoe ik met 'Van Raan' beleidmoet voeren. Dan komt er geen antwoord. 'Ja', zegt men, 'het ismaar één van de instrumenten, er komt nog veel meer bijkijken'. Maar wat dat is, vertellen ze niet.

"Weet je wat het is? Van Raan kan een kunstje, zet professorvoor zijn naam en heeft succes omdat iedereen zoekt naarobjectiveerbare oordelen. Maar het is allemaal zo beleidsarm als ikweet niet wat. Hoe het wél moet weet ik ook niet. Misschien ishet het beste om jonge mensen geld te geven en ze dan vijf jaar metrust te laten. Na die vijf jaar moeten ze projecten hebbenbinnengebracht, en hebben gepubliceerd in de top-20 van hun veld.Daar gaat het om. Wat doet het ertoe of die publicaties veel ofweinig worden aangehaald?

"Dat 'Nature'-verhaal van mij over het poetsgedrag van ratten isvoor de Van Raan-analyse het slechtste wat ik ooit heb gedaan, wanter zijn maar elf laboratoria in de wereld die aan poetsen werken.Dat stuk is dus nooit aangehaald, dat is een zeperd geweest. Maarintussen had ik wel in een van de beste bladen van de wereldgepubliceerd. En dat zegt vakgenoten meer dan een goedrapportcijfer van ene meneer van Raan."


Berusting

Tussen dit ogenblik en mijn dood

ligt misschien een lang leven;

ook een groot?

de hoop daarop heeft mij allengs begeven;

maar is groot of klein niet om het even

voor wie gelooft dat wij pas met den dood

gaan leven?

H. Marsman