Oppassen voor navelstaarderij

Universitaire onderzoekers zouden zich meer moetenbekommeren om de maatschappelijke bruikbaarheid van hun werk. Datwas (ultra-) kort samengevat de boodschap die rector-magnificusVoorma zijn gehoor meegaf bij de Opening van het Academisch Jaar.In de Utrechtse onderzoekswereld wordt verdeeld op zijn woordengereageerd.

Het was een origineel geluid van de rector. Waar in depubliciteit de laatste tijd meer en meer wordt gewaarschuwd voor degroeiende greep van het bedrijfsleven op het onderzoek,constateerde Voorma bij onderzoekers eerder te weinig bereidheid omrekening te houden met de wensen van de gebruikers vanonderzoeksresultaten. Uitzonderingen daargelaten is hetuniversitaire wetenschapsbedrijf teveel naar binnen gericht, aldusde rector, en die navelstaarderij is de voornaamste oorzaak van onsberoerde imago. Hoe anders te verklaren dat overheden naarhartelust kunnen beknibbelen op het hoger onderwijs zonder datiemand protesteert?

Op zijn werkkamer licht de rector zijn ideeën toe. "Uit hetnieuwe regeerakkoord blijkt dat we opnieuw fors zullen moeteninleveren, naar verwachting zo'n 26 miljoen gulden in de komendevier jaar. Dat is een zorgwekkende ontwikkeling die we volgens mijalleen kunnen ombuigen door ons meer bewust te worden van demaatschappelijke missie van het universitaire onderwijs enonderzoek. En dat kan alleen door datgene te leveren waar demaatschappij behoefte aan heeft."

In de visie van Voorma betekent dat enerzijds dat de hoeveelheidcontract-onderwijs en -onderzoek verder omhoog zal moeten. Meerprincipieel is echter zijn stelling dat ook de hele aansturing vanhet onderzoek zal moeten veranderen. In zijn rede zette de rectorvraagtekens bij het academische systeem, waarin publicaties,wetenschappelijke prijzen, peer reviews en citatie-scoresbepalender zijn voor de carrière van onderzoekers dan de derol die zij spelen in nationale debatten, de mate waarin zijbijdragen aan de oplossing van sociale problemen en hun inzet voorhet tot stand brengen van nieuwe technologieën.

"Mijn kritiek is dat de voortgang van de wetenschap nog vrijweluitsluitend wordt gestuurd door wetenschaps-interne criteria en datexterne vragen daarin een wel erg ondergeschikte rol spelen. Het istochopvallend dat gebruikers van onderzoeksresultaten op geenenkele manier worden betrokken bij de beoordeling van de kwaliteitvan het onderzoek? Ik pleit uiteraard niet voor een situatie waarinalleen nog maar naar de directe bruikbaarheid vanonderzoeksresultaten wordt gekeken. Maar ik denk wel dat hetbelangrijk is dat er naast een oordeel over de wetenschappelijkekwaliteit van onderzoeksprojecten ook een oordeel wordt geveld overwat je het maatschappelijk perspectief van dat onderzoek zou kunnennoemen."

Voorma benadrukt dat zijn oproep niet echt revolutionairegevolgen hoeft te hebben. "Fundamenteel onderzoek is en blijft eenhoofdtaak voor universiteiten. Maar we zouden moeten proberen om desamenhang tussen dat fundamentele onderzoek en maatschappelijketoepassingen, een samenhang die er vaak wel degelijk is, beterzichtbaar te maken. Dat kan in mijn visie het beste dooronderzoekers te organiseren in grotere verbanden waarin wordtsamengewerkt met externe partners."

Als voorbeeld van een dergelijk verband noemt Voorma het onlangsopgerichte Klimaatcentrum, waarin wetenschappers van de faculteitNatuur- en Sterrenkunde samenwerken met maatschappelijke institutenals het KNMI en het RIVM. Soortgelijke netwerken worden gevormddoor de Utrechtse zonnecel-onderzoekers van het Debye-instituut metAKZO-Nobel en de Nederlandse Organisatie voor Energie en Milieu(NOVEM), door de onderzoekschool Biomembranen met Unilever, en doorhet Utrechts Centrum voor Conflictstudies van de faculteitenLetteren, Rechten en Sociale Wetenschappenmet het Europees Centrumvoor Conflictpreventie. Op de keper beschouwd is ook hetUniversitair Medisch Centrum Utrecht met zijn spectrum vanfundamenteel bio-medisch tot patiëntgebonden onderzoek eenvoorbeeld van een op maatschappelijke toepassing gerichtonderzoeksnetwerk. Voorma is de eerste om te benadrukken dat nietalle universitaire onderzoekers in zo'n netwerk passen. "Aan onzetheoretisch fysici die een internationale topreputatie hebben, zalik zo'n eis niet snel stellen. Maar in veel gevallen is de vormingvan grotere netwerken wel degelijk een goede mogelijkheid."

Behalve goede wil is voor de vorming van de door Voorma gewensteonderzoekscombinaties een goede organisatiestructuur vereist. Enook in dat opzicht heeft de rector nog zo zijn wensen. "Ik vind datveel faculteitsbesturen een te grote greep op het onderzoekproberen te houden. En dat is jammer, want de vernieuwing zoals ikdie voor me zie, moet allereerst door de directeuren vanonderzoekscholen en -instituten in gang worden gezet. Helaas zie iknog vaak dat die onvoldoende kans krijgen om initiatieven teontplooien voor bijvoorbeeld een nieuwsamenwerkingsproject, omdatde decanen ze daar de ruimte niet voor geven.

Een goed voorbeeld in dat opzicht is de onderzoekschool Infectieen Immuniteit. Die herbergt volgens een recent rapport van eencommissie van internationale experts voldoende kwaliteit om eenaantal interdisciplinaire onderzoeksprogramma's van wereldklasse tekunnen uitvoeren. Dat dat er niet uitkomt, komt uitsluitend omdatde betrokken decanen de school te weinig de vrije hand hebbendurven geven. Ik vind het uitstekend om de decanen en de facultairewetenschapscommissies elke vijf jaar te laten beoordelen ofonderzoekscombinaties nog voldoen. Maar als een onderzoekschoolvoor vijf jaar groen licht krijgt, dan moet de directeur in dietijd ook de kans en de financiële armslag krijgen om een eigenbeleid uit te voeren."


Prof. dr ir Cees Andriesse, hoogleraarenergiefysica

Gedwee hondje

"Ik ben het totaal niet eens met de richting die Voorma hetuniversitaire onderzoek wil opsturen. Ik vind het levensgevaarlijkom je zo te richten op de bruikbaarheid van jeonderzoeksresultaten. Ik heb dit voorjaar een artikel gepubliceerdin het Tijdschrift voor Wetenschap, Technologie en Samenlevingwaarin ik laat zien hoe wetenschappers onder druk kunnen wordengezet door hun opdrachtgevers om onwelgevallige resultaten niet tepubliceren of om al te harde conclusies aan te passen. Maar ook alsdat niet het geval is, dan leidt de gerichtheid van onderzoekers optoepasbaarheid en bruikbaarheid al te gemakkelijk tot eenwetenschap die niet meer wordt gemotiveerd door nieuwsgierigheidmaar die alleen nog op zoek is naar nuttige weetjes. Terwijl juistde wetenschappelijke nieuwsgierigheid naar het ogenschijnlijknutteloze - op manieren die wij vaak niet begrijpen - totvooruitgang leidt.

Natuurlijk zie ik ook dat de universiteiten door de overheidsteeds verder onder druk worden gezet, maar op een bepaald momentmoet je toch durven zeggen: ho, ho, tot hier en niet verder. Als erecht geen geld komt, moeten we de universiteiten maar kleinermaken. Ja oké, dat zal pijn doen en veel ellende geven. Maaralles is beter dan telkens weer als een gedwee hondje op onze rugte gaan liggen."


Prof. dr Werner Raub (Wetenschappelijk directeur van deOnderzoekschool ICS, Sociale Wetenschappen)

Autonome koninkrijkjes

"Voorma vraagt meer aandacht voor toegepast en beleidsrelevantonderzoek. Een tegenstelling tussen enerzijds fundamenteel enanderzijds toegepast en beleidsrelevant onderzoek is in mijn ogenechter niet aan de orde. Het doel van beide is hetzelfde, namelijkmeer kennis. Hanteer dus criteria voor 'goed onderzoek', maarintroduceer geen aparte criteria voor 'maatschappelijk relevantonderzoek'.

"Toegepast en beleidsgericht onderzoek dient voort te bouwen opde resultaten van fundamenteel onderzoek, en levert bovendien vaaknieuwe vragen op voor fundamenteel onderzoek. Je moet desamenwerking tussen onderzoekers van verschillende pluimage dusbevorderen. Ik ben het met Voorma eens dat platte organisatieszoals slagvaardige onderzoekscholen daartoe betere randvoorwaardenbieden dan een vergaande sturing van het onderzoek doorfaculteiten. Trouwens ook betere randvoorwaarden dan de door de MUBdreigende segmentatie van vakgroepen in een leerstoelensysteem datop den duur tot autonome koninkrijkjes leidt, wat de samenwerkingjuist ondermijnt.

"Je mag van onderzoekers best verwachten dat zij af en toe eenstukje in NRC hebben staan (voor alle duidelijkheid: ik heb aan dieeis nog nooit voldaan en dat zal dus moeten veranderen), maarhanteer dan wel de informele spelregel dat dat stukje wordtonderbouwd door een artikel van diezelfde onderzoeker in een erkendtijdschrift (jawel: liefst engelstalig) op haar of zijn vakgebied.Bijdragen van wetenschappers aan beleidsvorming en aan 'nationaledebatten' die niet voortbouwen op resultaten van onderzoek leidenvia sluipende kwaliteitsverslechtering tot teleurstelling bijafnemers en bij het publiek en dat werkt op den duur averechts.

"Een goed evenwicht tussen fundamenteel en toegepast onderzoekis moeilijk te vinden. Het 'Berkeley van Europa' moet zijn goedeonderzoekers niet frustreren (en de besten naar Berkeley wegjagen)door korte-termijn prioriteiten te laten overheersen en de dynamiekvan onderzoek te vergaand te 'sturen'."


Prof. dr Gerard van Koten, decaan faculteitScheikunde

Gekte van het beleid

"Ik ben het volstrekt met Voorma eens dat onderzoekers meeraandacht zouden moeten hebben voor de markt.Natuurlijk doe je alsonderzoeker in eerste instantie dingen waarin je zelfgeïnteresseerd bent, maar gezien de krappe financiering vanhet onderzoek is het onvermijdelijk dat je je kennis vervolgens ooknaar de markt brengt. Zo maak je je onafhankelijk van de gekte vanhet overheidsbeleid. Vandaar dat ik een sterk voorstander ben vanhet onderbrengen en verder ontwikkelen van universitaire kennis ineigen bedrijfjes. Maar dat uiteraard wel op basis van goedfundamenteel onderzoek.

"Om de kwaliteit van dat onderzoek te beoordelen kun je nietbuiten het oordeel van vakgenoten. Daarom ben ik minder blij metVoorma's opmerkingen op dat punt. Mijn ervaring tot nu toe is dathet anonieme oordeel van vakgenoten - die overigens ook afkomstigkunnen zijn van niet-universitaire kennisinstellingen, uit deindustrie of van buitenlandse universiteiten - zeer louterend kanwerken. Dat in dat oordeel alleen wetenschapsinterne motieven eenrol zouden spelen, is trouwens onzin. Bij de huidigeonderzoeksvisitaties vormen de relevantie van het onderzoek en detoekomstige levenskansen ervan twee zeer wezenlijke criteria waarophet oordeel wordt gebaseerd."


Prof. dr Hans van Himbergen, decaan faculteit Natuur- enSterrenkunde

Corporate spirit

"Door het fundamenteel en het toegepast onderzoek zo tegenoverelkaar te plaatsen als Voorma doet, wordt een schijnbaretegenstelling gecreëerd. Ik denk dat het er eerder om gaat eengoede balans te vinden tussen de absoluut noodzakelijke gerichtheidvan de individuele onderzoeker op de eigen winkel enerzijds, en deinspanningen die van ons allen verwacht mogen worden voor de bloeivan 'onze universiteit' anderzijds. 'Corporate spirit' dus. Degroei van wetenschappelijke kennis wordt alleen gedreven doorverwondering, de drang om onbetreden terrein te verkennen. Dienieuwsgierigheid moet je niet willen sturen. Wat je wel vanonderzoekers mag vragen is de bereidheid om 'corporate' te denken.Als Voorma dat bedoelt, ben ik het volledig met hem eens.

"Dat onderzoeksdirecteuren te weinig mogelijkheden zoudenhebben

om het voor hun instituut vastgestelde beleid uit te voerenof

nieuw lange-termijn beleid voor te stellen, is in mijn omgevingonjuist en bovendien helemaal het punt niet. Universitair gezienverbaas ik me ook over deze inzet voor de discussie. Wij hebben oppapier een gloednieuwe expliciete verdeling vanverantwoordelijkheden. De kunst is om die de komende jaren tevolgen.

Hierbij is aan de orde of de onderzoeksdirecteur de grote hem ofhaar

toebedeelde verantwoordelijkheden zal kunnen en durvennemen.

Dit is nog lang niet overal het geval. Hetzelfde geldt mutatismutandis voor de integrale, instituutsoverstijgende, onderwijs enonderzoek

omvattende, eindverantwoordelijkheid van een decaan. Als weeenmaal op dat punt zijn aangeland, kan best eens bekeken worden ofde structuur van de instituutsoverkoepelende facultaire organisatienog optimaal is. Op dit moment is die vraag niet aan de orde."


Prof. dr Wiljan van den Akker, Wetenschappelijkdirecteur Onderzoekinstituut voor Geschiedenis en Cultuur envoorzitter Gebiedsbestuur Geesteswetenschappen NWO

Nieuwe paradigma's

"Ik vond dat Voorma een goed verhaal had, echt een statement. Ikben het helemaal met hem eens dat wetenschappers aan debuitenwereld moeten kunnen uitleggen wat zij doen en waarom dat vanbelang is. Dat wil uiteraard niet zeggen dat je je alleen nog maarop vragen uit de markt moet richten, maar wel dat je moet nadenkenover wat je nog meer met je onderzoek kunt doen dan een publicatiein een vaktijdschrift. Het mooiste voorbeeld in dat opzicht vind ikhet onderzoek van Frits Oostrom. Niemand zat te wachten op een boekover Maerlant, maar nu het er is, blijkt het enorm aan teslaan.

"Een van de interessantste passages uit het verhaal van derector vond ik zijn vraag naar de bereidheid van universiteiten ominnovatief te zijn en om nieuwe paradigma's een kans te geven. Ikben het volstrekt met hem eens dat de moeizame verhouding tussenonderzoekscholen en faculteiten een gevaar voor de vernieuwing vande wetenschap inhoudt. Als directeur van ons facultaireonderzoeksinstituut heb ik een eigen budget, maar dat geldt nietvoor directeuren van onderzoekscholen. Nu de budgetten krapperworden, zie je steeds meer dat de faculteiten die geen penvoerderzijn, geen geld in die school stoppen. Kijk maar naar de moeilijkefinanciële positie van de landelijke onderzoekschoolKunstgeschiedenis, waarvan Utrecht penvoerder is. Die houding vormtin mijn ogen inderdaad een groot gevaar voor de vernieuwing van hetonderzoek."


Prof. dr Siegfried de Laat, directeur van hetNederlandsInstituut voor Ontwikkelingsbiologie van de KNAW endirecteur van de Onderzoekschool Ontwikkelingsbiologie

Centen en structuren

Ik begrijp niet zo goed waar de somberheid van Voorma vandaankomt. Ik heb de indruk dat er juist veel waardering bestaat voor dewetenschap. Neem de maatschappelijke discussie over het kloneren.Die ademt absoluut niet de sfeer uit van: wat zitten diewetenschappers in een ivoren toren. Wat hij wel terecht opmerkt isdat de politiek geen visie heeft op het wetenschapsbeleid. In DenHaag wordt alleen maar over centen en structuren gedacht. Ik miseen visie op de maatschappelijke betekenis van het onderzoek enniet te vergeten van het universitair onderwijs. Dat vind ik heelzorgelijk.

Voorma heeft gelijk als hij wijst op de noodzaak van een'vertaling' van wetenschappelijke resultaten naartoepassingsmogelijkheden. Het is logisch dat de maatschappij daaromvraagt en ik ben het met de rector eens dat grotereonderzoekseenheden daarvoor het best zijn toegerust. Kijk maar naarons instituut. In ons fundamentele onderzoeksprogramma wordt nietaan toepassingen gedacht, maar dankzij de breedte van onze groep ishet desondanks mogelijk om een deel van de energie te stoppen in de'vertaalslag' van onderzoeksresultaten naar de farmaceutischeindustrie.

Ook met de stelling van Voorma dat de impact vanonderzoekscholen op het beleid tot nu toe wel erg beperkt isgebleven, ben ik het eens. Natuurlijk is het aan faculteiten omeens in de vijf jaar te bepalen hoe onderzoeksgebieden in scholenworden samengevoegd. Maar daarna zouden de scholen voldoendefinanciële armslag moeten krijgen om een eigen beleidsvisie teontwikkelen."