Peter van der Veer

Mijn kennismaking met India dateert van 1973, toen ik na mijn eindexamen op de toen gebruikelijke 'Coca Cola tour' naar India ben gegaan, liftend tot in Turkije en verder met de bus. Ik heb een half jaar in India rondgetrokken en ik vond het er fascinerend, vooral omdat ik niets van het land begreep. De mensen reageerden zo anders dan ik gewend was, het was of ik een stel maanbewoners tegenkwam. Ik ben daar erg nieuwsgierig van geworden en die nieuwsgierigheid ben ik nooit meer helemaal kwijtgeraakt. Terug in Nederland ben ik Sanskriet en Hindi gaan studeren en gaandeweg ben ik me steeds meer in India gaan verdiepen.

Mijn proefschrift ging over pelgrimage naar de stad Ayodhya in Noord-India, maar net toen ik daar was, ontstond er een groot conflict over een moskee die volgens de hindoes was gebouwd op de plaats waar hun god Rama was geboren. Dat conflict, dat in de jaren tachtig het belangrijkste politieke issue in India zou worden en tot de verwoesting van de moskee leidde, had zowel een religieuze als een nationalistische achtergrond. Ik verbaasde me zo over de felheid van de emoties, dat ik me in dat conflict ben gaan verdiepen. Van het een kwam het ander en geleidelijk is de relatie tussen religie en nationalisme, eigenlijk dus bij toeval, een steeds belangrijkere rode draad in mijn onderzoek geworden.

Ik heb de afgelopen jaren veel gepubliceerd op dit terrein, niet alleen over India maar ook over onze problematische relatie met de islam. Die komt volgens mij mede voort uit het idee bij veel westerlingen dat religie achterhaald is en onder invloed van de modernisering vanzelf zal verdwijnen. Ik geloof daar niets van. Ik denk eerder dat wij een klein en wat curieus seculier eilandje zijn in een wereld die juist steeds religieuzer wordt. Wil je in die wereld functioneren, dan zul je moeten accepteren dat religiositeit een realiteit is, of je dat nu leuk vindt of niet. Helaas kunnen veel westerse intellectuelen hun emotionele weerzin tegenover religie maar moeilijk opzij zetten. Zij vinden gelovigen achterlijk en die houding blokkeert elke constructieve discussie.

Openstaan voor mensen met een religie betekent in mijn ogen overigens niet begrip hebben voor alle aspecten ervan. Maar het betekent wel proberen te begrijpen waar bepaalde opvattingen vandaan komen, voordat je er over oordeelt. Is het een teken van achterlijkheid als jonge islamitische vrouwen hoofddoekjes dragen of doen ze het omdat ze zich willen afzetten tegen de kritiek op hun geloof? Ik vind het een taak van sociaal wetenschappers om wat koelere analyses mogelijk te maken, en dat heb ik de afgelopen 25 jaar in mijn publicaties ook proberen te doen. Dat is me niet altijd in dank afgenomen, want vooral de laatste tijd wordt 'proberen te begrijpen' steeds vaker geïnterpreteerd als 'begrip hebben voor'. Het debat in ons land is, zelfs in intellectuele kringen, zo gepolitiseerd dat de lol er voor mij af is. Ik heb besloten voorlopig niets meer over de islam te roepen en me op China te richten.

Een paar jaar geleden ben ik gestart met veldonderzoek in een boeddhistische tempel in Zuid-China. Ik ben vooral geïnteresseerd in wat daar in de afgelopen eeuw op religieus gebied is gebeurd. Ondanks bijna honderd jaar onderdrukking van het geloof worden de laatste twintig, dertig jaar weer overal in China tempels gebouwd. Hoe kan dat, vraag ik mij af? Via gesprekken met priesters, monniken en gelovigen probeer ik er achter te komen wat er tijdens het communistische regime is gebeurd en welke plaats die tempel inneemt in het bewustzijn van de mensen. Speciaal voor dit onderzoek ben ik Chinees gaan leren. Daar heb ik dankzij mijn aanstelling als universiteitshoogleraar nu tijd voor. Ik krijg les van een Chinese promovendus in Utrecht, heel handig.

Maar ondanks mijn activiteiten in China blijft vooral India me boeien. Wie wil weten wat me er zo aantrekt, zou 'The argumentative Indian' van Nobelprijswinnaar Amartya Sen moeten lezen. Hij beschrijft heel fraai hoe Indiërs je, waar dat maar even kan, de oren van het hoofd kletsen, niet met inhoudloze prietpraat maar met serieuze discussies. Ik maak het in Nederland niet vaak mee dat iemand zegt: ik zat pas Plato te lezen en wat hij daar en daar beweert...... Aan tafel met Indiërs overkomt me dat regelmatig. Zij hebben alles gelezen, ze hebben overal een mening over, en ze verwoorden die vaak nog heel grappig ook. Maar ja, mijn Indiase vrienden hebben bijna allemaal in Oxford of Cambridge gestudeerd. Ik vind het jammer dat die cultuur hier ontbreekt. Maar wat kun je verwachten van een land waar universitaire opleidingen zo sterk diplomagericht zijn? In veel opzichten voel ik me in Nederland goed thuis, maar ons intellectuele klimaat vind ik vaak echt armoedig.

Of hier een taak ligt voor universiteitshoogleraren? Dat is een lastig te beantwoorden vraag. Ik vond het indertijd een goed initiatief van mijn collega-universiteitshoogleraar Frits van Oostrom om een academisch core curriculum voor de UU te ontwerpen. Maar daar is weinig van terecht gekomen, deels omdat Frits naar de KNAW vertrok, maar ook omdat er wel erg veel voor vergaderd moest worden. En ja, wij zijn nu juist universiteitshoogleraar geworden om niet meer te hoeven vergaderen.

Al met al heb ik trouwens redelijk wat voor de UU gedaan. Ik heb voor het University College een uitwisselingsprogramma met China ontwikkeld en ik heb als regio-ambassadeur Azië het initiatief genomen om met Utrechtse delegaties naar India en China te reizen. Doel van die reizen was het stimuleren van de onderzoekssamenwerking. Soms wordt mij gevraagd of onze universiteit in die landen wel serieus wordt genomen, maar daar hoeft niemand aan te twijfelen. Je kon aan alles merken dat men de UU, vooral aan de natuurwetenschappelijke kant, als een belangrijke Europese universiteit beschouwt. Toen Albert Heck van het Proteomics Centre in China een lezing gaf, zat de zaal stampvol.

Of we erin zullen slagen om de samenwerking goed vorm te geven, zal echter mede afhangen van de persoonlijke inzet van Utrechtse onderzoekers, want een voorwaarde voor succes is dat het tussen mensen klikt. Wat dat betreft was het heel belangrijk dat onze delegaties werden geleid door de rector. Willem Hendrik Gispen heeft een ongekend vermogen om mensen voor zich in te nemen. Dat er in India en China zoveel deuren voor Utrecht zijn opengegaan is zeker niet in de laatste plaats aan hem te danken geweest."

CV

(54) studeerde Indo-Iraanse talen in Groningen en promoveerde in 1986 in Utrecht. Hij doceerde culturele antropologie aan de Vrije Universiteit, in Utrecht en in Pennsylvania en werd in 1992 hoogleraar vergelijkende godsdienstwetenschap aan de UvA. Sinds 2004 is hij universiteitshoogleraar in Utrecht. In 2000 publiceerde hij in De Gids het spraakmakende essay Nederland bestaat niet meer.

EH