Prof.dr. Micha de Winter oreert over 'beter maatschappelijk opvoeden': 'Ik zou dood gaan als ik in de pas zou moeten lopen'

Prof.dr. Micha de Winter oreert over 'beter maatschappelijkopvoeden': 'Ik zou dood gaan als ik in de pas zou moetenlopen'

"Ik ben nog eens ooit begonnen aan de studie Scheikunde inUtrecht. Mijn vader was chemicus, en die kon zo enthousiastvertellen over de geurtjes in het laboratorium... Maar al na eenhalf jaartje wist ik dat mijn interesse toch elders lag. Toen benik overgestapt op psychologie. Mijn enige verbintenis metScheikunde was nog het bandje waarin ik met enkele chemici samenspeelde. Ik op de sax, de huidige voorlichter Joop Kessels opgitaar en hoogleraar Arie Verkleij op accordeon. Niet zo'n bestekwaliteit, maar we hadden wel lol. Nee, dat bandje bestaat nietmeer..."

De psycholoog/pedagoog De Winter is inmiddels een publiek figuurgeworden. "Afgelopen jaarwisseling buitelde de enepolitiecommissaris over de andere met opvattingen over hoe we dejeugd van tegenwoordig moeten aanpakken", vertelt hij. "Dan kreegik weer een radio- of tv-omroep aan de telefoon om op dieopvattingen te reageren: wat ik vond van een avondklok voorjeugdige Marokkanen, van verplichte opvoedingscursussen voorouders, van het 's avonds preventief oppakken en thuisbezorgen vankinderen, van het weren uit een buurt van gezinnen met criminelejongeren... enzovoort. Op een gegeven moment ben ik daarmeegestopt. In veel gevallen weten we de pedagogische oplossingen wel,maar is de haalbaarheid doorslaggevend: wordt het niet te duur?

"Dat geldt óók in het onderwijs. We weten al lang datwe een ernstige fout begaan door scholen zo groot te maken. Quabedrijfsvoering vast heel efficiënt, maar niemand weet meerwie wie is, wie waarvoor verantwoordelijk is, de anonimiteit en hetisolement nemen hand over hand toe, zéker in cultureelgemêleerde scholen. Daarmee creëer je eensoort socialemonsters. Maar tegen beter weten in blijven we doorgaan met fuserenen grote scholen uit de grond stampen. In Leidsche Rijn is eensoort mammoetschool gepland. Het is de taak van pedagogen te wijzenop dergelijke irrationele constructies en de beroerde pedagogischegevolgen daarvan. Daar ligt hun expertise."

Het lijkt echter wel alsof pedagogen hun vingers nergens meeraan durven branden, ontdekte De Winter. "Pedagogen zijn forsaangevallen op hun normatieve, ideologisch getinte opvattingen -die ze in het verleden beslist ook hadden en ventileerden. Daardoorlijken ze nu te beducht om nog standpunten in te durven nemen.Terwijl pedagogen toch over voldoende gegevens beschikken om mee tekunnen praten. We weten bijvoorbeeld dat van de jeugdigedelinquenten tachtig procent na afloop van hun celstrafrecidiveert; we weten dus ook dat nóg harder straffen niethelpt. En toch loopt de politiek de vox populi achterna en roept:harder straffen! Dan moet je als pedagoog het lef hebben om tezeggen: 'Het effect daarvan is een illusie; je moet naaralternatieven zoeken'.

"Want wat hier gebeurt is irrationaliteit ten voeten uit. Diejongens worden opgesloten, ontslagen als ze hun straf uitgezetenhebben en dan komt na verloop van tijd de reclassering eens inbeeld. Waarom komt die niet al in actie op het moment waarop zo'njongen in de cel belandt? Iedereen weet dat zoiets beter zouwerken, zeker als één reclasseringsambtenaar zou kunnenwerken op drie gedetineerden. Geheid dat de recidive dan metsprongen omlaag gaat. Maar kennelijk vinden we dat te duur. Terwijleen jongen één jaar lang in de cel de maatschappij zotussen de 150 en 180.000 gulden kost. Onzinnig dus om te roepen:harder straffen. Pedagogen slagen er echter maar niet in om in ditsoort discussies een serieuze partij mee te blazen."

Het voorbeeld ontleent De Winter aan zijn verblijf van enkeledagen - in opdracht van het tijdschrift Perspectief - in tweejeugdgevangenissen. Hij heeft een dagboek bijgehouden van deze vormvan participating investigation naar het pedagogisch klimaat ingesloten jeugdinrichtingen. In het verlengde van dit onderzoekhield De Winter in zijn oratie een pleidooi voor 'maatschappelijkedienstplicht' als alternatief voor louter celstraf. "Wat bleek isdat die jongeren eigenlijk nooit in hun leven een positieveervaring opgedaan hebben. Ik ben zelf lid geweest van devrijwillige brandweer van mijn woonplaats Groenekan en heb toen aanden lijve ervaren welke waardering een kleine gemeenschap heeftvoor activiteiten die je ten dienste van die gemeenschap verricht."Dat is een soort waardering die die jongeren hun leven lang hebbenmoeten missen.

"Ik denk: als je recidive wilt voorkomen, geef jongeren dan degelegenheid zo'n positieve ervaring op te doen. Waar ik dus voorpleit is residentiële taakstraf: laat opgesloten jongerenoverdag taken doenbinnen een gemeenschap. Niet in een bos of in'kampementen' - zoals oud-premier Lubbers eens propageerde - of bijde boer in Frankrijk, maar in een gemeenschap waarbinnen hetelement 'genoegdoening' een rol speelt. Geef jongeren dus de kanshet weer goed te maken en daarmee een positieve ervaring teoogsten."

We zitten op vrijdagavond in faculty club Helios. "Is het hieraltijd zo stil", vraagt De Winter zich verbaasd af. Hij is wel lid,maar kennelijk geen frequent bezoeker. Onder het genot van eendubbele espresso en een witte wijn is het met die stilte echterrelaxed praten. Micha de Winter was voorheen al tien jaarhoogleraar in Utrecht, maar toen vanwege de NationaleKruisverenigingen, en ondergebracht bij ASW. "Die leerstoel isechter opgeheven, en ik begon ook aardig van dat onderwerp -preventieve jeugdgezondheidszorg via consultatiebureaus - af teraken. Misschien mede omdat mijn eigen kinderen groter werden ismijn aandacht de laatste jaren toch meer in de richting gegaan vande sociale vorming van jeugdigen. Zo'n drie jaar geleden heb ik metChristine Brinkgreve aan job rotation gedaan: zij wilde graag naarASW, ik naar pedagogiek."

Meer specifiek lijkt De Winter de 'sociale pedagogiek' nieuwleven in te willen blazen, een specialisatie die zo'n tien jaargeleden het loodje moest leggen. Is dat geen vechten tegen debierkaai? De pedagogiek heeft het immers deels aan zichzelf tedanken zo weinig in aanzien te staan en lijkt weinig te investerenin imagoverbetering?

"Er is altijd ontzettend veel strijd geweest binnen depedagogiek", weet De Winter. "Het was steeds een vak vanpolariteiten: is een culturele aanpak gewenst, of juist eennatuurwetenschappelijke? Richt je je op het individuele kind, of ophet kind in zijn sociale context? Moet je kritisch opvoeden, ofwaardenvrij? Moet je anti-autoritair opvoeden, of strikt grenzenaangeven... enzovoort. Zo'n vijftien jaar geleden is die strijdbeëindigd ten gunste van een focus op het individuele kind, enten gunste van de natuurwetenschappelijke benadering. Tegen decitatie-indexen en het Engelstalig publiceren kon de meerfilosofisch-culturele pedagogiek niet op. Daarmee werd pedagogiekvooral ontwikkelingspsychologisch geladen."

Al in zijn proefschrift ageerde de ontwikkelingspsychoog DeWinter tegen een al te empirische, natuurwetenschappelijkebenadering. In het boek Het voorspelbare kind (verdedigd bij dehoogleraar H. Peeters in Tilburg) fulmineerde de promovendus tegende pseudokennis die vaak in consultatiebureaus en anderejeugdzorginstellingen werd geventileerd, tegen de 'terreur van hetgemiddelde' waarbij het kind moet passen in een grafiek tussen eenboven- en een ondergrens, want anders 'is er iets mis...'

"Ik ben altijd al een beetje tegendraads geweest", moet hij nuerkennen. "Maar met die ontwikkelingspsychologische invulling vande pedagogiek blijven er veel opvoedingsvragen liggen. Ik zou veeltijd kunnen besteden aan het beantwoorden van al die vragen die mijbereiken over eventuele kwalijke effecten van GSM's, Ferby's ofinternet, over veiligheid op school, over bijbaantjes en seks opjonge leeftijd... Daar zit een spanningsveld: de 'moderne' pedagoogis op zoek naar universele gegevens die in grafieken inEngelstalige tijdschriften zijn samen te vatten, maar desamenleving vraagt naar antwoorden op kleine, concreteopvoedingsvraagstukken. Daar ligt toch een taak voor depedagoog?"

Dat is de ene kant van het verhaal. De andere is dat deontwikkelingspsycholoog zich sterk richt op de ontwikkeling van hetindividuele kind, en in zijn kielzog ook de pedagogiek zich metname is gaan richten op het welzijn van dat individuele kind. Desociaal-pedagogische infrastructuur is in de verdrukking geraakt,aldus het betoog van De Winter in zijn oratie met de veelzeggendetitel 'Beter maatschappelijk opvoeden'. Zoals een spreekwoordzegt:It takes a village to raise a child.

"Volgens mij is dat een sleutelfactor", aldus De Winter."Kinderen moeten kunnen opgroeien met het idee gekend engewaardeerd te worden, niet alleen in het gezin maar ook op schoolen in de buurt. Maar wie bekommert zich nog om kinderen? Jongerengeven zelf aan een 'sociale leegte' in de buurt en op school tevoelen. Buiten hun ouders, familie en vrienden komen ze weinigmensen tegen die met hen begaan zijn. Als ze aandacht opeisen, danlukt dat alleen via zeer opvallend gedrag. Het kan niet anders ofdat heeft repercussies op ook de individuele ontwikkeling, oppsycho-sociale problemen of op schoolprestaties."

Maar hoe vertel je dat de docent die zich dag in dag uituitslooft om met de kinderen in de klas iets goeds op te bouwen?Daar kun je toch niet tegen zeggen: je laat dat kind met eensociale leegte achter? De Winter: "Maar die leraren hebben zelf ooklast van die sociale leegte. Ik had vroeger een buurman die les gafop een lts; die had het altijd over 'mijn' jongens. Maar na al diefusies en schaalvergrotingen pendelde de man van de ene naar deandere school en wist hij zelf niet meer wie 'zijn' jongens nogwaren; hij ging, net als die kinderen, zelf op in de anoniemehordes. Scholen zijn grote, bureaucratische en vollediggeprotocolleerde organisaties geworden waarvan niet alleen deleerlingen, maar ook de leraren last hebben. Het zou mij nietverbazen dat het huidige lerarentekort, het beroerde imago van hetvak, ook daarmee te maken heeft."

'De pedagogiek is sociaal, of zij is geen pedagogiek', riep deUtrechtse hoogleraar Perquin in de jaren zestig. De Winter heeftervan gemaakt:'De pedagogiek is individueel én sociaal, of zijis geen pedagogiek.' Hij licht toe: "Kinderen moeten leren om huneigen belang te coördineren met het belang van de samenleving.Dat wil zeggen: het sociale aspect moet teruggebracht worden in deopvoeding. Zelfs op school, waarin kinderen in een sociale contextfunctioneren, is de nadruk komen te liggen op het individuele. Wattelt sinds de onderwijskunde met een back to basics-strategie isbegonnen, is de output, de individuele prestatie. Zelfs in hetStudielandschap van het Studiehuis - in de bovenbouw van hetvoortgezet onderwijs - zie je geen werkplekken voor groepjeskinderen, maar gecomputeriseerde studiecellen waarin kinderenzelfstandig aan de slag moeten."

Zou een oplossing kunnen liggen in een 'maatschappelijkedienstplicht' voor 'lle jongeren - dus niet alleen voorgedetineerde -, vergelijkbaar aan de 'sociale dienstplicht' dieenige tijd geleden werd geopperd als alternatief voor de militairedienstplicht? "Ik ben niet zo'n voorstander van plicht", aldus DeWinter. "Maar een soort stagejaar zou ik nog niet zo gek vinden. Inieder geval kun je zeggen dat een jaartje iets anders doen jongerennu lastig wordt gemaakt. Die hindernis zou je moeten wegwerken.Sterker nog: je zou het moeten faciliteren, je zou jongeren moetenverleiden om eens iets anders te doen."

De Winter is bezig een nieuwe manier van jeugdonderzoek teontwikkelen, een mengeling van belevingsonderzoek, actie-onderzoek,etnografisch onderzoek en participerende observaties. Geengrootschalige, kwantitatieve vragenlijsten waarin jongerenbehandeld worden als leveranciers van data, maar peer-researchmét die jongeren waarop het onderzoek betrekking heeft. "Eengroepje jongeren wordt getraind om interviews af te nemen.Vervolgens interviewen ze leeftijdgenoten en vervolgensbrainstormen we samen over de vragen: 'Wat is er nou precies aan dehand' en 'Wat zijn mogelijke oplossingen'. Van die oplossingenmaken we, via steming, een top 5." Het werkt, merkte Micha deWinter: "We hebben op die manier al een aantal kleinere projectengedaan, en er blijken verrassende uitkomsten uit te komen, somsheel baanbrekend zelfs."

Zo deed hij in opdracht van het ministerie van Onderwijsonderzoek naar de interculturele problematiek op vbo-scholen(voorbereidend beroepsonderwijs). In de Haagse Schilderswijkbijvoorbeeld staat een school waar maar liefst negentigverschillende talen worden gesproken. Hoe rooien die kinderen datmet elkaar? Diverse commissies waren al vier jaar bezig omingewikkelde theorieën te ontwikkelen hoe deze problematiekaan te pakken, maar de jongeren zelf waren nog niet aan het woordgekomen. De Winter: "Uit de peer-research kwam een even simpele alsvoor de hand liggende uitkomst. Die pubers willen gewoonweten watde top 10 is van kinderen uit een andere cultuur, hoe het er bijhen thuis aan toegaat, hoe een moskee eruit ziet. Kortom: ze zijnnieuwsgierig naar elkaars cultuur. Juist die nieuwsgierigheid werdtegengewerkt, omdat het om folklore zou gaan. Maar die jongerenwillen die folklore: ze willen eens exotisch eten of op excursienaar zo'n moskee.

"Dat zijn verrassende inzichten en praktische oplossingen.Terwijl het voor die jongeren belangrijk is dat er serieus naar hengeluisterd wordt; ze vinden het fantastisch om te mogen meepraten.Niet over maatschappelijk probleem X, daar willen ze niks overkwijt. Maar als het heel concreet is, als het henzelf raakt, dankomen de tongen wel los."

De Winter is erg blij met de prijs van 150.000 gulden die hijvan Zorgonderzoek Nederland heeft gekregen voor zijn voorgenomenpeer-research onder zwerfjongeren. "Qua financiering heb ik tochgekozen voor een onderzoekslijn die moeilijk ligt. Er is behoorlijkwat concurrentie in onderzoeksaanvragen, en dan ligt mijnexperimenteel onderzoek vaak gevoeliger dan de kwantitatievevragenlijsten met universeel geldende uitkomsten. Ik moet steedsweer het bestaansrecht, de betrouwbaarheid en de validiteit vanmijn aanpak verdedigen. Zo'n prijs helpt daarbij."

Alweer zo'n voorbeeld van de tegendraadsheid waarmee dehoogleraar kennelijk zijn leven lang al behept is. "Ik zou doodgaan als ik in de pas zou moeten lopen", geeft hij toe. "Maar ikzie het dan ook als een taak van de intellectueel om stenen instilstaand water te gooien. Daar zit de angst van de hedendaagsepedagoog: die wil zijn opvatting wetenschappelijk volledigdichtgetimmerd hebben alsvorens eens wat te roepen. Dus roept-ienooit wat. Jammer. Je moet toch debat willen losweken?"

Waar komt die gedrevenheid toch vandaan? De Winter zucht. "Ikwas al bang dat je dit ging vragen." Het blijkt vooral om eenallergie te gaan voor vooroordelen over 'die jeugd vantegenwoordig'. "Die tekst is al aangetroffen op een kleitablet uitde Assyrische tijd. Al de hele geschiedenis lijkt de mens alleenmaar te kunnen schelden op de jeugd, op de risico's, de problemen,de normloosheid... Maar wat vergeten wordt is dat ze ook gevoelvoor humor hebben, dat ze kunnen relativeren. Zelfs bij diegevangenisjongeren kwam ik een hoop positiefs tegen dat meinspireerde. Ik wil daar niet soft over doen: die lui verdienen hetom gestraft te worden. Maar ze verdienen het niet om voor de restvan hun leven veroordeeld te zijn."

'Een pedagogiek van de hoop', noemde Lea Dasberg het inenigszins geëxalteerde bewoordingen. Dasberg en De Winter zijnbeide van joodseafkomst. Heeft dat er nog iets mee te maken? "Ikben niet joods opgevoed", vertelt Micha de Winter, "heb zelfs nooitmijn Bar Mitswa gedaan. Mijn ouders dachten na de oorlog: laatiemand anders nu maar eens het uitverkoren volk wezen. Zij hebbenvreselijke ervaringen opgedaan: moeder ondergedoken, vader in eenkamp; ze hebben allebei hun eerste relatie en een groot deel vanhun familie verloren... en dat alles toen ze midden-twintigerswaren. Dat zal best hebben doorgespeeld in onze opvoeding. Aan mijnvader merkte ik in ieder geval dat hem er zeer veel aan gelegen washoe het ons verging. Bij zo'n oratie zit hij nog steeds enorm trotste wezen, ook al was het mijn tweede. Het gevoel dat je hoopvolnaar kinderen moet kijken heeft hij ons op die manier in iedergeval wel meegegeven."

Armand Heijnen