Raad voor de Journalistiek stelt Ublad in gelijk

De lezer, die in zijn studententijd door het Ublad is geïnterviewd, stelde in zijn klacht dat hij, nu hij werkzaam is als adviseur, hinder ondervindt van de publicaties op de website van het Ublad, die door potentiële klanten regelmatig ‘gegoogled’ zouden worden.

Het Ublad stelde hier echter tegenover dat de artikelen zijn opgenomen in het digitale archief, dat zowel voor de redactie zelf als voor geïnteresseerden toegankelijk moet zijn. Het is niet gebruikelijk en zelfs onwenselijk om archiefstukken te anonimiseren of zelfs te verwijderen, aldus de redactie.

Gezien de complexiteit van de vraag, en gezien het feit dat er op dit gebied nog geen enkele wetgeving of jurisprudentie bestaat, heeft de Raad voor de Journalistiek een uitspraak opgeschort om een deskundige — de journalist Henk Blanken — in de gelegenheid te stellen zich over deze zaak te buigen.

Volgens Blanken moet er in kwesties als deze een afweging gemaakt worden tussen het particuliere, het publieke en het commerciële belang. Bij het eerste belang is het de vraag of het wenselijk is dat “iedereen voortaan door het leven moet gaan als een bekende Nederlander”, want dat is het effect van een zoekmachine zoals Google. Maar tegenover deze mogelijke onwenselijkheid staat het publieke belang dat archieven betrouwbaar moeten zijn.

Bovendien, aldus Blanken, hoeft dankzij het zogeheten ‘cache-geheugen’ van Google, verwijdering van artikelen nog niet te betekenen dat deze niet langer meer via de zoekmachine te vinden zullen zijn. En tot slot is er nog een pragmatische afweging: de precedent-werking, waarbij alle media voortaan elk verzoek tot anonimisering zullen moeten gaan onderzoeken, wat onbetaalbaar zal blijken te zijn.

De Raad voor de Journalistiek heeft op basis van dit advies gemeend te moeten beslissen dat “een samenleving is gebaat bij goed functionerende, zo volledig mogelijke en dus betrouwbare archieven, waarvan de inhoud niet kan worden gewijzigd.” En ook al zijn wij allen bekende Nederlanders geworden, “daar staat tegenover dat de nieuwsconsument de publicaties op internet naar waarde heeft leren inschatten. Zo kan het publiek bekend zijn met de mogelijkheid, dat de mening van een in enig bestand figurerende persoon in de loop der tijd is veranderd.”

“Het belang van de klager weegt naar het oordeel van de Raad minder zwaar dan het publieke belang van verweerder. De Raad is dan ook van oordeel dat verweerder geen grenzen heeft overschreden van hetgeen, gelet op de eisen van journalistieke verantwoordelijkheid, maatschappelijk aanvaardbaar is.” De Raad heeft derhalve beslist dat de klacht ongegrond is.

AH