Radio-actieve bolletjes in de strijd tegen leverkanker




Patiënten met leverkanker hebben op dit moment nogzeer sombere vooruitzichten, omdat er geen effectieve behandelingvoor hun aandoening bestaat. Zowel uitwendige bestraling alschemotherapie richten veel schade aan in het gevoeligeleverweefsel. Door de voor tumoren dodelijke bèta-straling metbehulp van miniscule 'bolletjes' rechtstreeks op de plaats desonheils af te leveren, hoopt aio Frank Nijsen die schade zoveelmogelijk te beperken.

De gedachte was afkomstig uit de Verenigde Staten: neemzogeheten microsferen met een doorsnee van enkele tientallenmicrometers; laad die minuscule bolletjes met radio-actievebètastraling; en breng ze vervolgens via een katheter vanuitde lies rechtstreeks in de leverslagader. Van daaruit zullen zijzich dan vanzelf verspreiden door de lever. Om te voorkomen dat ookgezonde levercellen door de straling worden gedood, moet depatiënt van tevoren een hoeveelheid adrenaline toegediendkrijgen. Die stof heeft de hebbelijkheid om alle bloedvaten dichtte knijpen behalve die van tumoren. Gevolg is dus dat de dodelijkemicrosferen precies volgens plan, uitsluitend in de bloedvaten vande tumor terecht komen.

Gezien het feit dat tumoren voor hun voeding grote aantallenbloedvaten in hun directe omgeving bezitten, leek de Amerikaansemethode de ideale manier om leverkanker te bestrijden. Voor deUtrechtse vakgroep radiologie en nucleaire geneeskunde zou er danook geen enkele reden zijn geweest om een eigen onderzoek testarten, als er zich in Amerika niet een paar probleempjes haddenvoorgedaan, vertelt Frank Nijsen, die twee jaar geleden met zijnonderzoek begon. "In de eerste plaats waren die Amerikaanseglasbolletjes nogal zwaar, waardoor ze soms niet in de lever, maarin de maag of de darmen terecht kwamen, met alle schadelijkegevolgen van dien. En bovendien lukte het niet om te testen of destraling inderdaad op de juiste plaats was gearriveerd."

Een poging van een andere Amerikaanse groep om het glas teverruilen vooreen chemische verbinding als drager mislukte, althansdat leidt Nijsen af uit het feit dat de groep plotseling is gestoptmet publiceren. En dat gaf de Utrechtse onderzoeker die zelfexperimenteerde met bolletjes van polymelkzuur en het metaalholmium een extra stimulans. "Voorzover ik weet had die laatstegroep het probleem dat veel microsferen bij het opladen kapotgingen. Je geeft ze een radio-actieve lading door ze in een reactorte beschieten met neutronen, en alleen zeer sterk materiaal blijftin die 'hel' intact. Bij hen ging dat mis, maar dankzij deexpertise die men op dat gebied heeft in het reactorcentrum Pettenis dat met ons polymelkzuur nu wel gelukt."

Behalve hun stabiliteit hebben de Utrechtse microsferen volgensNijsen nog verschillende andere voordelen. "Allereerst worden ze inPetten op zo'n manier beschoten dat ze zowel de agressievebèta- als de relatief onschuldige gammastraling gaanuitzenden. En die laatste vorm van straling maakt het ons mogelijkom exact te bepalen of de bolletjes zich op de goede plaatsbevinden. Daar komt bij dat de halfwaardetijd van beide soortenstraling maar 26 uur is. De straling is dus al na vijf dagenverdwenen. En tenslotte wordt ons polymelkzuur betrekkelijk snel inhet lichaam afgebroken."

Pijn

Na het produceren van de microsferen is het onderzoek nu belandin de fase van dierproeven. Allereerst bekeek Nijsen bij gezondevarkens of de microsferen inderdaad in de lever terecht kwamen.Toen dat het geval bleek, werden vijf ratten met tumoren van drietot acht millimeter aan de behandeling onderworpen. En met succes,want uit de eerste metingen met de gammacamera bleek dat tussenvier en twintig maal zoveel straling in als buiten de tumor terechtwas gekomen. "Ik werd even helemaal gek", herinnert Nijsen zichzijn eerste wetenschappelijke resultaat, "want ook al had deliteratuur voorspeld dat het zou gebeuren, toch blijft zo'n eersteexperiment behoorlijk spannend."

Als verdere experimenten ook succes hebben, zal wellicht ooithet moment komen dat de Utrechtse microsferen het tot geneesmiddelzullen brengen. Daar zullen zeker nog jaren overheen gaan, maarzelfs als het lukt, dan is daarmee hét middel tegenleverkanker niet gevonden, dempt Nijsen al te veel optimisme. "Detechniek die wij ontwikkelen richt zich uitsluitend op uitzaaiingenin de lever, maar de moedertumor van leverkanker zit meestal in dedarmen. Onze aanpak zal leverkanker dus nooit kunnen genezen. Maarzij kan waarschijnlijk wel bewerkstelligen dat patiëntenstraks langer zullen blijven leven, en vooral dat ze aanzienlijkminder pijn zullenhebben. Dat laatste is voor mij misschien wel debelangrijkste drijfveer voor dit onderzoek."

Erik Hardeman


Gammacamera

Een essentieel hulpmiddel voor het onderzoek van Frank Nijsenvormt de onlangs in het Gemeenschappelijk Dierenlaboratorium (GDL)geïnstalleerde gammacamera. Dat apparaat maakt het mogelijk ommet grote precisie vast te stellen waar stoffen die gammastralinguitzenden zich in het lichaam van proefdieren bevinden. Nijsengebruikte de camera om te testen of kleine bolletjes metradio-actieve lading, inderdaad in de lever van varkens terechtwaren gekomen. Maar volgens de promovendus biedt de gammacamerameer, relatief diervriendelijke, onderzoeksmogelijkheden.

Nijsen: "Op dit moment moeten nog veel proefdieren worden gedoodom vast te stellen of een bepaalde stof de beoogde werking heeft.Door die stoffen te 'labelen' met een lichte dosis gammastralingkan die vaststelling in de toekomst met behulp van de gammacameragebeuren." Als voorbeeld noemt Nijsen de zogeheten transgenedieren, die een verandering in hun DNA hebben ondergaan. "Het is numogelijk om die dieren een radio-actieve 'marker' toedienen, eenstof die zich alleen aan het nieuwe DNA hecht, en vervolgens met degammacamera vast te stellen of die hechting ook plaats vindt.Datzelfde procedé kun je toepassen bij enzymen, eiwitten enwat er verder al niet in het bio-medisch onderzoek omgaat."

Ook in het Gemeenschappelijk Dierenlaboratorium is menenthousiast over de gammacamera. Overwogen wordt nu zelfs om bijvoldoende belangstelling een speciaal gammacentrum in te richten.Voor Nijsen zou dat ideaal zijn. "Ik zou het prachtig vinden alsdat lukte. Maar zoiets kan alleen als Utrechtse onderzoekers er ookop grote schaal gebruik van gaan maken. En daarover heb ik nog zomijn twijfels. Ik heb mij de afgelopen twee jaar verbaasd over deenorme hoeveelheid faciliteiten die de bio-medische faculteiten inUtrecht samen hebben, maar ook over het geringe gebruik dat daarvanwordt gemaakt.

Ook kennis wordt nog lang niet altijd voldoend uitgewisseldvindt Nijsen. "Bij mijn eigen onderzoek zijn zes faculteitenbetrokken. Ik vind die interdisciplinaire samenwerking prachtig,maar in Utrecht zie je dat helaas nog maar weinig. Laatst hoorde ikiemand bij Diergeneeskunde klagen over het feit dat hij de nieuwsteontwikkelingen binnen de Geneeskunde vaak pas onder ogen krijgt viapublicaties, dus zes maanden nadat ze naar zo'n tijdschriftopgestuurd zijn. En dat binnen éénuniversiteit. Dat istoch je reinste waanzin?"