Rutger Kopland: 'Een eredoctoraat? Daar zou ik nooit zijn opgekomen'

Rutger Kopland: 'Een eredoctoraat? Daar zou ik nooit zijnopgekomen'


Biologisch simplisme

Een biologisch psychiater die zich altijd fel heeftverzet tegen de eenzijdige visie dat psychische ziekten uitsluitendworden veroorzaakt door afwijkingen in de hersenen. Ziedaar deparadox van prof.dr. Rudi van den Hoofdakker, psychotherapeut inruste en emeritus-hoogleraar biologische psychiatrie aan deRijksuniversiteit Groningen.

"Ik heb in mijn loopbaan vooral te maken gehad met patienten metstemmingsstoornissen. Een deel van ons onderzoek was gewijd aanvragen naar de achtergronden van deze stoornissen en aan het zoekenvan nieuwe behandelmogelijkheden. Aan die vragen werd hiermultidisciplinair gewerkt. Zowel patienten als gezondeproefpersonen werden op diverse manieren bestudeerd, vanaf hetpsychologische en gedragsbiologische tot en met het puur chemischeniveau.

"Mijn persoonlijke expertise lag uiteraard op het gebied van depsychiatrie en daarnaast op dat van de fysiologie, met name defysiologie van de slaap. Een van mijn vragen was in hoeverre hetontstaan van depressies te maken zou kunnen hebben met stoornissenin de regulatie van de slaap en in de werking van de biologischeklok. In dat verband is onze afdeling als eerste in Nederlandbegonnen met onderzoek naar winterdepressies en de behandelingdaarvan met kunstlicht. We weten nog steeds niet waarom, maarkunstlicht werkt geweldig.

"Vanwaar die interesse voor de rol van slaap en van debiologische klok? Verschillende onderzoekers hadden gezien dat alsje mensen die depressief zijn een nacht wakker houdt, dat diemensen dan soms heel duidelijk verbeteren. Hun wereld kan somsgeleidelijk, soms zelfs vrij plotseling, opklaren. Maar na eennacht slapen is dat effect weer goeddeels verdwenen. Wij wildenuiteraard weten hoe dat kan. Een theorie luidde dat mensendepressief zouden zijn, omdat zij op het verkeerde biologischemoment slapen. Ze zouden als het ware lijden aan een soort jetlag-syndroom. De relatie tussen hun slaap-waakritme en andere24-uurs ritmes zou verstoord zijn en de slaaponthouding zouverbetering geven omdat die verstoorde relatie daardoor werdverbroken.

"Om deze veronderstelling te toetsen, hebben we experimentengedaan met patienten en met gezonde proefpersonen, bij wie we opverschillende momenten in het jaar de relatie van het slaap-waakritme en de biologische klok maten. We hadden verschillen verwacht,maar toen we de gegevens van de depressieve patienten vergelekenmet die van de gezonde proefpersonen konden we ze niet van elkaaronderscheiden. Met hun biologische klok was dus niets mis.

"Of dat teleurstellend was? Ja en nee. Het had vooral iets heelonthullends. Het was alsof heel even het gordijn van de natuur werdopengetrokken: kijk, zo ziet de werkelijkheid er uit. Jarenlanghadden we tegen dat gordijn aangekeken en gedacht: wat zou daarachter zitten, wat zou er mis zijn met de biologische klok vandepressieve mensen? Nu zagen we het opeens glashelder voor ons: erzit niets achter, er is bij depressieve patienten geen sprake vaneen stoornis in hun biologische klok. Ik vond het fascinerend omdat opeens zo helder voor ogen te zien."

Met zijn boeken Het bolwerk van de beterweters uit 1970 en Eenpil voor Doornroosje uit 1976 haalde Van den Hoofdakker zich dewoede van veel collega-artsen op de hals. En ook in zijnafscheidscollege haalde hij in 1995 onder de titel De biologie vanhet geluk nog eens stevig uit naar een al tebiologisch-mechanistische visie op de mens. Die helpt ons naar zijnmening namelijk geen stap verder bij het begrijpen van de oorzaakvan psychische problemen.

"Ik heb mij altijd fel verzet tegen wat ik in mijn afscheidsredebiologisch simplisme heb genoemd, de armoedige gedachte datmenselijk gedrag een product is van ons hoofd en niet van eeninteractie van dat hoofd met de buitenwereld. Uit dat simplismekomt het eenzijdige vertrouwen voort in pillen, in defarmacologisch-chemische aanpak van psychische problemen. Mijnbezwaar tegen die visie is dat het er alleen nog maar over chemiegaat, alsof een biologisch wezen louter begrepen zou kunnen wordenvanuit zijn moleculen in plaats van vanuit zijn gedrag en vanuitwat hij ons te vertellen heeft.

"Ik ben ervan overtuigd dat het fundamentele hersenonderzoekonmisbaar is en in Groningen hebben wij daar ook zeker ons steentjeaan bijgedragen, maar mijn standpunt is altijd geweest dat wezonder inbreng van gedragswetenschappers niets hebben aan al onzekennis over wat er op moleculair niveau in de hersenen gebeurt.Deinteractie met zijn omgeving is voor mij een fundamenteleeigenschap van een biologisch organisme."

De laatste jaren mag Van den Hoofdakker onder zijn pseudoniemRutger Kopland graag de draak steken met collegas die elk psychischverschijnsel willen reduceren tot een chemische onbalans in dehersenen. Een goed voorbeeld is het gedicht 'De laatstebevindingen' uit 1997.

Er waren zoals we dachten te weten twee werelden

de echte en die andere

dit onderscheid is onlangs bij nader onderzoek

een overbodige illusie gebleken: deskundigen

hebben in menselijke hersenen gezocht

en geen verschillen gehoord of gezien

integendeel, wat zij vonden was met geen pen

te beschrijven, zo ongelooflijk eenvoudig

zo mooi

zij noteerden:

"De nacht viel in de ramen van ons instituut,

maanlicht streek over de jonge borsten

van onze vrouwelijke proefpersoon

en ja, de door haar hersencellen aangedrevenapparaten

zuchtten en in onze microscopen zagen we

in haar moleculen melkwegen van verlangen.

Wij zoeken nog koortsachtig naar formules."

Aldus enkele opgetogen, onbedoeld lyrische citaten

uit hun verslag.

Kopland: "Als ik schrijf Wat zij vonden was met geen pen tebeschrijven, zo ongelofelijk eenvoudig, zo mooi, dan is datuiteraard ironie. Want wat de onderzoekers in het gedichtvervolgens noteren is nu juist datgene wat zij niet met hunwetenschappelijke aanpak kunnen hebben gevonden. Zij zien melkwegenvan verlangen in de moleculen van hun proefpersoon, maar als jemoleculen meet, kom je alleen iets te weten over de activiteit vandie moleculen, maar zeker niet over zoiets menselijks alsverlangen. Als je die apparaten dan toch hoort zuchten alsof ze bijwijze van spreken het innerlijke zuchten van de proefpersoonzichtbaar maken, dan ben je zon dolgedraaide wetenschapper, die ikgraag af en toe op de hak mag nemen, vooral als dat ook nog eenmooi gedicht oplevert."


Passanten

Hij zwijgt even en vervolgt dan alsof hij alleen nog tegenzichzelf spreekt: "Ik kijk naar buiten, ik zie dat het mooi weeris, ik hoor een vogel zingen, en plotseling kan mij een groteontroering overvallen over die wonderlijke geheimzinnige wereld,die er al lang voor mij was en die er ook nog zal zijn lang nadatik gestorven ben. Op een goed moment zal niemand meer weten dat iker ooit geweest ben. Dat is een verschrikkelijke gedachte,duizelingwekkende afgronden openen zich in mij bij het besef vanmijn tijdelijkheid. Maar ja, waarom ik daar nou over wilschrijven?"

In zijn vroegste bundels overheerst een weemoedig verlangen naarhet verloren paradijs van zijn jeugd. Maar dat gevoel maakt in zijnlatere werk geleidelijk plaats voor het van elke illusie gespeendebesef dat de mens niet meer is dan een passant in een volstrektonverschillige wereld. "Ik ben er van overtuigd dat het leven metde dood voorbij is. Aan de ene kant is dat natuurlijk vreselijk,maar tegelijkertijd heeft die gedachte voor mij ook ietstroostrijks. Het is verschrikkelijk dat het leven straks voorbijis, maar wat geeft dat besef ons bestaan tegelijkertijd eenintensiteit en een spanning. In mijn gedichten probeer ik die beidekanten van het voorbijgaan van het leven op te roepen, niet om meertegen te verzetten, maar juist in een poging om me met mijn lotte verzoenen."

We spreken over de muziek van Bach die voor hem op een zelfdemanier troostrijk kan zijn als goede poezie, "Een mooi gedichtverzoent mij met de gedachte dat dit leven alles is dat er is.Precies datzelfde gevoel van verzoening kan een koraal van Bach inmij bewerkstellingen." Hij leest zijn gedicht 'Wo soll Ich fliehenhin' voor.

Ik luister naar het koraal van Bach

waarin de vraag huilt

Wo soll Ich fliehen hin

als het eenmaal zover is en we moeten weg

waarheen dan waar

moeten we in godsnaam heen

ik kijk naar buiten het is winter

en ik zie alles even

zie ik alles - dit is het dus

dit alles wat wij niet zijn

die tuin die appelboom dat gras

en al die vluchtige vogeltjes

Hij weet nog hoe hij als middelbare scholier Achterberg las. "Ikwou dat ik dat ook kon, dacht ik, die vreemde ontroering oproependie toen voor het eerst over me kwam, alsof ik in een kort flitsendmoment een openbaring onderging. Datzelfde voel ik nu als ik eengedicht afrond. Als dat gedicht een zodanige lading en een diepteheeft dat het mij iets nieuws laat zien, dan kan ik daar somshelemaal door van mijn stuk raken. Ik ben vaak lang met een gedichtbezig, Als ik de juiste woorden niet kan vinden, laat het gedichtme niet los. Maar vroeg of laat vallen de woorden altijd weer ophun plaats, en als dat gebeurt, dan is de bevrediging groot.Misschien ligt daar ook wel het antwoord op de vraag waarom ikpoezie schrijf. Het geluksgevoel telkens als ik een gedicht hebvoltooid, dat gevoel zou ik niet graag willen missen."


Slechte poezie

Rudi van den Hoofdakker alias Rutger Kopland krijgt zowel voorzijn werk als wetenschapper als voor zijn literaire kwaliteiten eeneredoctoraat van de Universiteit Utrecht. Momenteel is prof.dr. Vanden Hoofdakker (1934) emeritus hoogleraar Biologische Psychiatriein Groningen. Hij heeft voor de psychiatrie, en meer in hetalgemeen voor het hersenonderzoek in Nederland, een vooraanstaanderol gespeeld. Onder andere als mede-oprichter en bestuursvoorzittervan de Groningse onderzoekschool Behavorial and CognitiveNeurosciences en bij de totstandkoming van het NederlandsHersendecennium in 1992.

Onder de naam Rutger Kopland publiceerde hij sinds 1966 twaalfdichtbundels. In 1988 kreeg hij de P.C.Hooftprijs, de belangrijksteprijs van de Nederlandse letterkunde.

In 1999 ontving Van den Hoofdakker een eredoctoraat van deUniversiteit voor Humanistiek in Utrecht. "Toen deze universiteitmij een eredoctoraat aanbood vanwege die combinatiewetenschapper-dichter, was ik nogal argwanend. Ik heb er een enormehekel aan om dichter-dokter of psychiater-dichter genoemd teworden. Een mengsel van wetenschap en poezie levert niet alleenslechte wetenschap maar ook slechte poezie op. Gelukkig bleek menmij absoluut niet te zien als een poetische dokter of als eenpsychiatrische poeet. De laudatio van professor Kunneman was eenmooi en overtuigend verhaal waaruit ik de indruk kreeg dat ikdingen heb gezegd die voor humanisten heel interessant zijn."

Een eredoctoraat vond ik overigens wel erg veel eer voor wat ikin mijn leven gepresteerd heb, en dat vind ik eigenlijk nog steeds.Wetenschappelijk heb ik zoveel te danken aan mijn medewerkers datik niet anders dan bescheiden kan zijn over mijn prestaties. Voorde poezie ligt dat anders. Ik weet dat ik een behoorlijke poetischekwaliteit heb, maar dat dat een eredoctoraat waard is, nee, dat zounooit in mijn hoofd zijn opgekomen."

Erik Hardeman