Taalkundigen pionieren met onderzoek naar vroege taalproblemen

Taalkundigen pionieren met onderzoek naar vroegetaalproblemen

Aan het Utrechtse Instituut voor Linguistiek doentaalkundigen onderzoek naar de wortels van dyslexie. Een kind vandrie vindt de woorden 'beer' en 'peer' hetzelfde. Een baby vananderhalf kijkt te kort naar links. Later slechte lezers?

Een kartonnen robot, een speelgoedboerderij, DickBruna-plaatjes: taal-onderzoekers bij Letteren halen alles uit dekast. "Af en toe is het frustrerend, want je weet dat de kinderenenig taalbenul hebben. Maar hoe test je dat?" Een milde klacht vandr. Jan de Jong, een van de vier onderzoekers van het UtrechtInstitute of Linguistics OTS die onderzoek doen naartaalstoornissen bij zeer jonge kinderen. Momenteel testen detaalkundigen kinderen vanaf drie jaar, in december start zelfs eenonderzoek met babies van anderhalf.

In hun project vragen De Jong en collega postdoc dr. EllenGerrits zich af of dyslexie al zichtbaar is in de vroegetaalontwikkeling bij kinderen. Mensen met dyslexie, zo'n vijfprocent van de Nederlandse bevolking, kampen met hardnekkige lees-en schrijfproblemen. "De aandoening kent ernstige en mildereuitingsvormen", legt Gerrits uit. "Sommige mensen kunnen de lettersk, a, t spellen, maar lezen het woord 'kat' niet. Andere dyslecticilezen op basis van woordbeelden. 'Kat' lezen ze dan als 'kan'...eigenlijk raden ze maar wat."

Om de vroege verschijnselen van dyslexie op te sporen, hebben zeeen ambitieus en uniek project opgezet. De onderzoekers vergelijkende taalontwikkeling van drie groepen kinderen. Een groep kinderenmet een taalstoornis, een controle-groep en een 'risico-groep',kinderen waarvan een of beide ouders dyslexie heeft. 'Risico', wanteen kind heeft veertig procent kans op dyslexie als een van zijnouders het heeft. Dit percentage stijgt naar zeventig voor kinderenwaarvan beide ouders dyslectisch zijn. "Dat wist je niet h?",vraagt De Jong. "Veel mensen weten niet dat dyslexie zo sterkerfelijk bepaald is."

De eerste ronde van het project is geweest, ruim honderdkinderen van drie jaar zijn onderworpen aan meerdere speelsetaaltesten. Om het half jaar moeten de kinderen terugkomen, tot ze4,5 jaar zijn. Een unieke proefopzet. Gerrits: "Dit is het eersteprospectieve onderzoek in Nederland naartaalontwikkelingsstoornissen met zulke jonge kinderen."

Robot

Een proef met driejarige kinderen is echter makkelijker bedachtdan uitgevoerd. Kleine kinderen doen nooit precies wat je zevraagt. "Jan kan ze inmiddels wel achter het behang plakken!",lacht Gerrits. De Jong legt zijn deel van het project uit, hijbestudeert de zinsproductie. "Ik laat de kinderen spelen met eenspeelgoedboerderij met dieren. Dan is het de bedoeling dat ze veelgaan praten." Dat laatste zegt hij op een toon waaruit blijkt datniet alle kinderen dat even enthousiast doen. De gesprekken neemthij op cassette op voor latere analyse. De Jong let dan speciaal opde manier waarop de kinderen werkwoorden vervoegen. "Veel kinderengebruiken bijvoorbeeld altijd de infinitief. 'Beertje zwemmen' inplaats van 'beertje zwemt'. Andere kinderen omzeilen het probleemdoor 'gaat' te gebruiken: 'hij gaat springen' in plaats van 'hijspringt'. Kinderen vinden vervoegen lastig, valt De Jong op. "Hetis te abstract, het is veel moeilijker dan het verschil tussenenkelvoud en meervoud, dat snappen kinderen veel eerder."

Gerrits kijkt naar de waarneming van spraak. Kinderen krijgentwee plaatjes te zien van bekende voorwerpen waarvan de namen ergop elkaar lijken. Beer en peer, rok en sok, mes en mus. De kinderenmoeten zeggen of ze het verschil tussen die woorden horen. Als datniet goed lukt, omdat bijvoorbeeld de b en p op elkaar lijken,hapert de spraakwaarneming van de kinderen kennelijk.

Sommige experimenten zijn t leuk, zoals dat met de robot. Eenkartonnen robot van nog geen halve meter hoog, beplakt metalumuniumfolie en voorzien van een discman. 'Ik heet robota. Hoeheet jij?' "De kinderen raken helemaal enthousiast, ze antwoordenmeteen", zegt Gerrits. "Als mens besta je niet meer", vult De Jongaan. Naast de robot zit namelijk de proefleider die plaatjes laatzien van bijvoorbeeld twee bloemen. Robota zegt echter met eenblikken stem: 'Hier staan twee bloem'. De kinderen moeten die foutcorrigeren. Maar de kinderen van drie waren te jong om de foutendoor te hebben. Het experiment werkte niet. Robota krijgt eenherkansing bij de kinderen van 3,5 jaar.

Vallen en opstaan is dus het parool. "Het blijft pionieren",zegt De Jong. "Taalproblemen zijn bij jonge kinderen nog nietuitgekristalliseerd. Het paradoxale is ook dat wij eigenlijk geenonderzoek doen naar dyslexie. We proberen de vroegetaalontwikkeling te koppelen aan het latere lezen. Daarom kiezen wevoor een brede aanpak, we testen van alles. Later moet blijken watmeer en minder wezenlijke ingredinten waren, welke testenvoorspellen of een kind later dyslexie krijgt."

Echte resultaten hebben ze nog niet, maar de taalonderzoekerskunnen al wel een klein tipje van sluier oplichten. De Jong: "Inmijn experiment met de speelgoedboerderij waar ik kinderenwerkwoorden laat vervoegen, blijkt dat risico-kinderen daar meermoeite mee hebben dan controle-kinderen." Dat strookt met hetuitgangspunt dat een deel (veertig procent) van de kinderen meterfelijke aanleg voor dyslexie inderdaad vroege taalproblemenheeft. Uit de voorlopige analyse van Gerrits' resultaten bleekdezelfde trend: ook bij de waarneming van spraak makenrisico-kinderen meer fouten.

En alsof drie jaar nog niet jong genoeg is, start Gerrits vanafdecember een onderzoek met babies van anderhalf. Naar analogie vaneen experiment dat in Amerika al gedaan is, laat Gerrits dekinderen bij hun moeder op schoot zitten in een kamer met tweegeluidsboxen. Uit beide luidsprekers komt afwisselend spraak; maarhet verschil is dat ui de ene grammaticaal correcte zinnen komenterwijl uit de andere foute zinnen opklinken. In reactie op hetgeluid zal de baby zijn hoofd draaien naar de box waar het vandaankomt. In Amerika bleek dat babies langer, tienden van seconden,luisterden naar grammaticaal juiste zinnen dan naar de onzintaalvoor ze hun hoofd weer afwendden. "Ik ga kijken of risicobabies ditslechter doen dan controlebabies", zegt Gerrits.

Dankzij hun onderzoek hopen Gerrits en De Jong dat eruiteindelijk een test ontwikkeld kan worden die al op jongeleeftijd het ontstaan van dyslexie jaren later voorspelt. "Dankunnen kinderen al heel vroeg met therapie beginnen", zegt Gerrits."Maar dat zijn toekomstplannen, over drie jaar, als we meer wetenover de relatie tussen vroege taalontwikkeling en dyslexie, zien wewel verder."

Rinze Benedictus

Oproep:Kinderen van anderhalf jaar oud kunnennog meedoen met dit onderzoek. Heeft u belangstelling? Bel dan030-2536717 of stuur een e-mail naar dyslexie@let.uu.nl


Dyslexie

Mensen met dyslexie kunnen tegenwoordig een officiledyslexie-verklaring krijgen, waardoor ze op extra voorzieningenkunnen rekenen van hun werkgever. Scholieren en studenten krijgenmet de verklaring recht op meer tijd bij tentamens en op specialemondelinge overhoringen.

Decennia geleden werden dyslectische mensen als 'dommig'beschouwd en dus kwamen ze vaak op de LOM-school terecht. "Laatsthadden we nog een moeder die op de LOM-school had gezeten had",zegt Gerrits. "Ze vertelde dat ze een goede leerling was, tot demultiple choice tentamens kwamen. Toen ging ze de mist in vanwegekleine leesfouten."

Mensen met dyslexie hebben gemiddeld geen lagere intelligentie.Gerrits pleit dan ook voor attente leraren. Als dyslexie tijdigopgemerkt wordt, kan een kind via extra leesbegeleiding vaak op eennormale basisschool blijven. Gerrits: "De problemen beginnen rondde zeven jaar. Na wat aanmodderen blijkt dan twee jaar later pasdat een kind dyslectisch is. De therapie begint dan dus twee jaarte laat."