Van een koolmees een olifant maken
Hoe gemakkelijk passen diersoorten zich aan veranderende omstandigheden aan? Dat was de vraag waarmee Postma een paar jaar geleden naar Vlieland vertrok om er onderzoek te doen naar de koolmezen aldaar. "Al ruim vijftig jaar lang krijgen alle jongen van de gemiddeld 120 broedparen een ring met een nummer. Omdat koolmezen lui zijn en liever in een nestkast nestelen dan zelf een nest maken, weten we zeker dat we vrijwel alle op Vlieland geboren koolmezen kennen. Zodra we een vogel zonder ring zien, weten we dus dat het een immigrant is."
Postma vroeg zich onder meer af waarom koolmezen uit West Vlieland gemiddeld een ei meer leggen dan hun soortgenoten uit Oost Vlieland. Aanvankelijk dacht hij dat het beschikbare voedsel daaraan ten grondslag lag, maar Postma ontdekte dat in het westen geboren vogels en hun nakomelingen ook na een verhuizing naar het oosten meer eieren bleven leggen dan daar geboren vogels. Omdat in de westelijke populatie relatief veel immigranten voorkomen, is zijn verklaring dat die koolmezen en hun nakomelingen genetisch verschillen van de inheemse vogels. Dat is met name een interessante observatie, omdat de oostelijke koolmezen gemiddeld weliswaar minder eieren leggen, maar wel langer leven.
Postma trekt hieruit onder meer de conclusie dat het dieren veel tijd kost om zich evolutionair gezien aan een nieuwe omgeving aan te passen. "Die kennis is van belang voor het behoud van diersoorten in het algemeen, inclusief bijvoorbeeld de olifant, hoewel die uiterlijk natuurlijk weinig op een koolmees lijkt", stelt hij. "Dit maakt extra duidelijk dat we heel voorzichtig moeten zijn met ingrepen in de leefomgeving van dieren."