Vier hoogleraren met emeritaat blikken terug

Tekst = Marco van Duijvendijk


We aten elke dag stamppot

Prof.dr. C. de Jager studeerde vanaf 1939sterrenkunde in Utrecht. Tijdens de oorlog dook hij onder in deSterrenwacht. Hij was als hoogleraar sterrenkunde verbonden aan defaculteit Natuur- en Sterrenkunde.

"Mijn ouders vonden sterrenkunde maar niets, omdat daar volgenshen geen droog brood in te verdienen was. Ik ben mijn studiedestijds dan ook begonnen met wis- en natuurkunde, maar toen kreegik Minnaert als hoogleraar voor sterrenkunde. Hij was eenfantastische didacticus. Ik had al een fascinatie voorsterrenkunde, maar Minnaert wakkerde dat ontzettend aan.

"Eind september 1939 begon ik in Utrecht te studeren. Tijdens debezetting veranderde er aanvankelijk weinig voor studenten. Binnenenkele weken werden de colleges hervat. Toch kregen we steeds meerte maken met de oorlog. Op een avond in november 1940 werd joodsedocenten en hoogleraren de toegang tot de universiteit ontzegd. Devolgende ochtend hadden we college. Minnaert kwam binnen en hij wasverontwaardigd. Hij zei: 'Nu hebben we de bedreiging van de oorlogmet zijn racisme en zijn eigenwaan, maar de zwakke krachten vanwetenschap en cultuur zullen altijd winnen.' Dat maakte diepeindruk op mij.

"In het voorjaar van 1943 besloten de Duitsers dat allestudenten een loyaliteitsverklaring moesten tekenen. Op hetDomplein stonden al snel grote groepen studenten voor hetAcademiegebouw. Het was toch je plicht om studenten tegen te houdendie wilden gaan tekenen. Dat waren hevige discussies. Mensen warenbang voor de Duitsers, maar uiteindelijk heeft maar ongeveer achtprocent van de studenten getekend. Vanaf dat moment moesten dejongens die studeerden onderduiken.

"Mijn medestudent Hans Hubenet en ik bedachten dat we misschienin de Sterrenwacht konden onderduiken. Dat was eigenlijk heelbrutaal, maar we hebben het toch gevraagd. Nadat de waarnemenddirecteur een half uur had nagedacht, mochten we weer bij hem inhet kantoor komen. Het mocht, maar we moesten doodstil. We kregeneen heel klein kamertje waar we met zijn tweeen overdag moestenzitten tot het personeel 's avonds naar huis ging. Daarna kwamen wete voorschijn. Eigenlijk zat ik op een fantastische plaats: ik kon's nachts met de telescoop werken, ik had de hele bibliotheek totmijn beschikking en ik heb al mijn tentamens illegaal kunnendoen.

"Toen we een half jaar bij elkaar hadden gezeten, zei Hans tegenme = 'Nu moet ik je toch iets zeggen. Het spijt me, maar ik kan datgezicht van jou niet meer zien'. Ik antwoordde: 'Nou, nu je het zozegt, ik heb hetzelfde wat jou betreft.' Het leuke was dat we toengeen ruzie kregen. We hebben met elkaar overlegd wat we kondendoen. Ik ben op zolder gaan zitten en Hans ging naar de kelder. Wezagen elkaar bij het avondeten, want hij kookte en ik schilde deaardappelen. We aten elke dag stamppot.

"In de jaren dat ik ondergedoken zat, kwam ik alleen buiten alsik naar een tentamen moest. Een keer kreeg ik van iemandvoedselbonnen voor drie kilo aardappels. Ik had een persoonsbewijsdat we hier met vereende krachten in de donkere kamer van deSterrenwacht hadden vervalst. Ik had een baard laten groeien enmijn geboortedatum veranderd van 1921 naar 1911. Op weg naar degroenteboer in de Twijnstraat stond er opeens een agent voor me. Ikmoest mijn persoonsbewijs laten zien. Hij bestudeerde het en keekmij onderzoekend aan. Hij dacht dat ik jonger was. Uiteindelijkliet hij me gaan. Ik fietste heel rustig weg tot ik de hoek om wasen daarna ben ik pijlsnel teruggefietst naar de Sterrenwacht.Zonder aardappels natuurlijk."


Alles beneden Amersfoort noemden we Holland

Jkvr. Prof.dr. M. van Winter studeerde middeleeuwsegeschiedenis aan de Universiteit van Groningen. Ze begon haarstudie in 1945. Ze was hoogleraar middeleeuwse geschiedenis aan defaculteit Letteren.

"Ik behoor tot de generatie die zijn eindexamen cadeau kreeg.Mijn gymnasiumtijd viel vrijwel geheel in de oorlog. In 1939 begonik op het stedelijk gymnasium in Groningen en aan het eind van deeerste klas brak de oorlog uit. Na verloop van tijd moesten dejongens vanaf een jaar of vijftien gaan onderduiken om aan detewerkstelling te ontkomen, dus toen ik in de vijfde klas kwam,zaten we nog maar met twee meisjes alfa en twee meisjes beta in deklas. We hadden alleen nog les van de leraressen en een aantal oudeleraren.

"Het was een koude winter dat laatste oorlogsjaar, dus om warmte blijven liepen we rond door het lokaal, met dekens om en stro inonze klompenslofjes, en vertaalden we Plato en Homerus. Toen debevrijding uiteindelijk kwam is van hogerhand besloten om onzelichting het diploma cadeau te geven. Als meisjes hadden we datexamen best kunnen doen, want we hadden bijna priv-onderwijs, maarvoor de jongens was het onmogelijk.

"Het is niet zo dat ik van jongs af aan geschiedenis had willenstuderen, maar vanaf de vierde klas van het gymnasium begon mij datleuk te lijken. Mijn vader was hoogleraar nieuwe geschiedenis endoordat hij in de oorlog op non-actief was gesteld, kon hij thuisveel bezig zijn aan eigen onderzoek. Ik zag dat en kreeg het gevoeldat ik ook zoiets wilde. Ik wilde puzzels oplossen, en in deMiddeleeuwen waren er natuurlijk veel van die 'gekke probleempjes'om op te lossen.

"Bij geschiedenis studeerde je tot je kandidaats allemaalhetzelfde: Oudheid, Middeleeuwen, Nieuwe Geschiedenis en daarnaastnog twee bijvakken. Ik deed kunstgeschiedenis en Nederlandseletterkunde. Daarnaast volgde ik een heleboel colleges waar ik geententamen in deed. Er waren in die tijd nog weinig studenten,waardoor het contact met hoogleraren sterker was. De afstand waskleiner: zo kwamen studenten nog bij hoogleraren aan huis omtentamen te doen. Ik ben ook actief geweest bij een aantalstudentenverenigingen. De belangrijkste was voor mij de VCSB, deVrijzinnig Christelijke Studenten Bond. We hadden met de verenigingiedere week een gezamenlijke maaltijd, er waren lezingen enpraatkringen, we organiseerden conferenties. Op een gegeven momenthebben ze mij gevraagd om voorzitter te worden van de afdelingGroningen.

"Voor dat bestuur moest ik vaak naar landelijke vergaderingen,bijvoorbeeld in Amsterdam. Ik woonde nog bij mijn ouders en hadweinig zakgeld, dus als ik op reis wilde naar Holland was dat ergduur. Voor ons in Groningen was alles voorbij Amersfoort Holland.Tijdens dat bestuursjaar kreeg ik mijn reisgeld vergoed en dat waserg handig; dan ging ik tegelijkertijd naar het Rijksmuseum ofandere musea om tentoonstellingen te bekijken.

"In mijn vijfde jaar heb ik in Gent gestudeerd, want daar warenze goed en beroemd in de middeleeuwse geschiedenis. Ik had eenreisbeurs van de Benelux gekregen. Ik woonde op kamers bij eenweduwe van een Gentse hoogleraar; kamer met ontbijt. Geenkookgelegenheid, daar deden ze niet aan. Ik zorgde zelf voor mijnbroodmaaltijd en ging warm eten in de mensa. Studenten deden datdaar eigenlijk niet, die vonden dat beneden hun waardigheid. Diegingen eten in restaurants."


De kleding was conformistisch, de gesprekken waren datniet

Prof. dr. St. ten Brinke studeerde Nederlands aan deUniversiteit van Amsterdam. Hij begon zijn studie in 1947. Hij wasals hoogleraar verbonden aan de universitaire leraarsopleidingIVLOS.

"Het klimaat van de studie Nederlands was destijds sterk gerichtop het ontwikkelen van een onderzoekende houding. Na het kandidaatswerkte je alleen nog aan je afstudeerscriptie, waarbij je echt opjacht was naar originele vondsten. Ik vond het fantastisch om zovoor mezelf bezig te zijn. Toen een hoogleraar uiteindelijk mijnscriptie onder ogen kreeg, zei hij: 'U bent volslagen gek!' Dat waseen zware klap voor me. Later liet hij via de assistent weten datzijn opmerking pedagogisch bedoeld was. Hij had de aanpak van mijnscriptie te rigoureus gevonden. Ik had mijn eigen plek in dewetenschap willen opeisen door alle voorgaande theoretici af teknallen.

"Ik kwam terecht bij het blad Propria Cures en dat was eenintellectuele fles champagne met allerlei figuren die boordevolideeen zaten. Als ik naar de invloeden terugga die me gevormdhebben, dan was Propria Cures heel belangrijk. De stukken die jeschreef moesten goed zijn. Als je iets slechts schreef, dan warener altijd critici die een reactie schreven en de redactie nam datsoort stukken altijd op.

"Ik woonde vlakbij het Rembrandtplein, natuurlijk in een watarmoedige kamer. Die werd verhuurd door een dame die er niet al tefraaie zeden op na hield. Onder mijn kamer zat een werkplaats, waarze werkten met gierende apparaten. Al met al zou je het geen idealeomstandigheden kunnen noemen, maar het beviel me. In die straat zatook een cafe, waar ik piano mocht spelen op de donderdagavonden. Ikzag opeens een heel ander leven dan ik tot dan toe in Velp gewendwas. Uiteindelijk ben ik naar de Jordaan verhuisd naar eenonbewoonbaar verklaarde woning. Dat betekende dat het huis een nognet bewoonbare bouwval was. Als het regende liep het water langs demuren en we hadden ook zeer slecht meubilair. Maar voor ons was hetontzettend romantisch, ik woonde daar met volle overtuiging.

"De kleding was in die tijd voor studenten nog uitermateconformistisch. De conversaties die we voerden waren dat echterniet. Mijn generatie begon onder invloed te raken van jazz enandere soorten muziek. Filosofien als het existentialisme haddengrote invloed; het idee dat het hele leven op zichzelf genomenabsurd was, maar dat je daarin gewoon je eigen keuzes moest maken.Wij waren de generatie van na de oorlog, we haalden een enormeschade in. Niet dat veel van ons het slecht hadden gehad in deoorlog, maar er kon een heleboel niet. Nu kon opeens vanalles. Wewilden tegenstand bieden aan de bourgeoisie, we voelden ons verwantmet kunstenaars.

"Ik had mijn vrouw als eerstejaars al een keer ontmoet, maartoen had ik gelijk de pest aan haar. Ze was een roeimeid en zat ineen van de eerste vrouwenraceploegen. Zelf was ik een enormekletsmajoor en dat klikte helemaal niet. Ik had zelden zon rotmeidgezien en zij zei later dat ze nog nooit zon opschepper hadontmoet. Toen we elkaar als vierdejaars zagen, was het heel anders.Ik heb haar eigenlijk meteen gevraagd voor een feest in hetConcertgebouw. Het was iets heel plechtigs. Ik moest een rokkostuumaan en zij droeg een avondjapon. Die avond zijn we naar de zoldervan het Concertgebouw gevlucht en daar bleek een grote vleugel testaan. Ik kon een mooie ballad van Cole Porter voor haar spelen enzingen = <I>Miss Otis regrets she is unable to lunchtoday<I>. Het maanlicht viel naar binnen. Dat is hethoogtepunt in mijn leven geweest. Het duurde een uur en ik kan hetnu nog precies zo voor me zien."


Dat kaalscheren hoorde erbij in die tijd

Prof. dr. S.G. van den Bergh studeerde natuur- enscheikunde aan de Universiteit van Amsterdam. Hij begon zijn studiein 1949. Hij was hoogleraar biochemie aan en lange tijd decaan vande faculteit Diergeneeskunde.

"Wij waren thuis met zes jongens en twee meisjes en gingen nvoor n allemaal studeren. Ik kwam uit een academisch milieu. Mijnouders hadden allebei gestudeerd, mijn vader was hoogleraar. Toenhij in 1952 rector werd van de Universiteit van Amsterdam had hijvijf studerende zoons in vijf verschillende faculteiten. Men zeialtijd dat hij de best genformeerde rector was van Amsterdam.

"Ik heb de eerste twee jaar thuis gewoond, daarna ben ik opkamers gegaan. Mijn eerste kamer was een souterrain in deMauritsstraat. Ik weet nog dat ik de eerste ochtend vrolijk wakkerwerd en dacht: 'He, mijn eigen leven!' Niet dat mijn ouders nou zovreselijk bovenop mij zaten, maar het gebeurde natuurlijk toch datje eens een avond laat thuis kwam en dat ze de volgende ochtendzeiden: 'Het was wel weer laat vannacht!' Ik heb niet lang in dieeerste kamer gezeten. Het was vochtig, de zwammen groeiden uit demuur en dat leek me niet gezond. Na een aantal kamers ben ikuiteindelijk beland op de Prinsengracht. Dat was de droom van elkestudent, om in een grachtenpand te wonen.

"Ik ben aan het begin van mijn studententijd corpslid geworden,volledig met ontgroening en kaalscheren. Dat kaalscheren hoordeerbij in die tijd en met die ontgroening werd je twee weken dag ennacht beziggehouden. Tenslotte werden alle kaalgeschoren groenen inzwembroek in een soort opgehangen zeil gezet. Er wroette nog eenvarken tussendoor en je werd met kistenvol rotte appelen bekogeld.Dat was echt het hoogtepunt van de groentijd, maar ik maak daargeen reclame voor. Ik weet niet of het Corpsleven erg goed is voorje karakterontwikkeling. Zolang je het als spel opvat is het inorde, maar er was een heel aantal mensen dat dat nogal eensvergat.

"Mijn dispuut heette Breero en had de naam intellectueel, linksen zuur te zijn. Zuur sloeg er voornamelijk op dat we het Corps opzijn verkeerde optreden wezen. Het was misschien dus niet voorniets dat ik in dit dispuut terecht kwam, of misschien heb ik juistdeze houding door het dispuut gekregen. Bij Breero hielden welezingen voor elkaar en gingen naar tentoonstellingen. Er werd nietalleen maar gelald. Buitenstaanders vonden dat 'intellectueel', endat was een scheldwoord. Dat was n van de dingen die ik tegen hetCorps had: de ware academische vorming was eigenlijk taboe.

"Binnen het Corps was ik ook actief bij het toneel. We warenzeer enthousiast; een aantal mensen uit die tijd is later ook bijhet beroepstoneel terecht gekomen. Er was net een studententheatergeopend in een bovenzaaltje van de studentenbioscoop Kriterion,waardoor studenten opeens vrijwel gratis en continu over eenzaaltje konden beschikken. Voor die tijd gaven studenten nvoorstelling per jaar en dan huurden ze de schouwburg af. Nu was eropeens de mogelijkheid om vijf zes stukken per jaar te produceren,dus dat heeft mij veel tijd gekost.

"De studie die ik volgde was natuur- en scheikunde. Daarin wasik op school goed dus ik had besloten om dat te gaan studeren.Eigenlijk vond ik die studie in het begin erg vervelend, ik wasliever met toneel bezig. Bij scheikunde moest je allemaal proefjesdoen die al duizenden mensen voor je hadden gedaan. Als hetantwoord bij een kwantitatieve analyse niet op drie decimalenachter de komma nauwkeurig was, moest het opnieuw en dan was jeweer drie, vier dagen bezig. Pas na mijn kandidaats werd het andersen ben ik sneller gaan studeren. Ik koos biochemie als hoofdvak enheb in tweeneenhalf jaar mijn doctoraal gehaald en daarna ben ik intweeeneenhalf jaar gepromoveerd. Toen heb ik het weer een beetjeingehaald. Maar die eerste zeven jaar vond ik erg tegenvallen."