De calculerende universiteit is slecht voor de wetenschap

Cultuurpsycholoog Ruud Abma wil dat de universitaire cultuur verandert. Leg minder nadruk op het publiceren van wetenschappelijke artikelen, en meer op onderwijs, schrijft hij.

"Zowel bij fundamenteel als toegepast onderzoek moet de maatschappij meehelpen bij het vaststellen van onderzoeksprioriteiten. De wetenschap kan haar eigen koers niet op wetenschappelijke wijze bepalen. Daarvoor zijn brede debatten en afwegingen nodig. De agenda van de wetenschap is een zaak van de samenleving."

Aldus een van de adviezen uit de nota Waarom de wetenschap niet werkt zoals het moet, en wat daaraan te doen is (pdf). Het is alsof we terug zijn in de dagen van de ‘Kritiese Universiteit’ anno 1967. Daar zag men al snel in dat een dergelijke formule zinloos en onwerkbaar is. Laten we hopen dat ook de opstellers van dit, verder overigens lofwaardige, ‘position paper’, deze aanbeveling snel terugtrekken.

Waarom? De auteurs van de nota veronderstellen dat ‘de samenleving’ in staat is op rationele, transparante en ordelijke wijze prioriteiten te stellen voor wetenschappelijk werk. Geen achterkamertjespolitiek meer.

Ten tweede nemen zij aan dat de daaruit voortvloeiende keuzes de kwaliteit van de wetenschap ook zouden bevorderen. De geschiedenis van de afgelopen decennia leert anders: hoe meer samenleving en politiek zich met de wetenschap bemoeien, hoe beroerder deze eraan toe raakt.

De nota zelf illustreert dit: er is sprake van cijferfetisjisme, universiteiten zijn fabrieken geworden, en onderzoekers zijn meer gericht op ‘internationale’ publicaties dan op een zinvolle bijdrage aan de samenleving. Hoe komt dat? Mijn antwoord: omdat de financieringsstructuur van de wetenschap dit bevordert. En deze is op democratische wijze door samenleving en politiek bepaald. Toch?

Een tweede kwestieuze aanbeveling is dat ‘de wetenschap’ aan de belastingbetaler zou moeten uitleggen hoe het komt dat wetenschappers elkaar vaak tegenspreken: ‘Vertel het publiek hoe wetenschap écht werkt. Diepgaande verschillen van inzicht zijn onderdeel van de wetenschap.’ Wetenschap is een proces ‘met persoonlijke belangen, emoties en keiharde discussies’. De huidige wetenschapsjournalistiek schiet bij in haar voorlichtende taak tekort, die is te veel gericht op kant en klare feiten. Nee, ‘journalisten van het kaliber Joris Luyendijk zouden de mechanismen achter de wetenschap moeten blootleggen’. Deze aanbeveling veronderstelt ten eerste dat het publiek dit soort ingewikkelde informatie überhaupt wil horen, en ten tweede dat het duidelijk zou zijn ‘hoe wetenschap echt werkt’.

Het valt te vrezen dat de bovengenoemde voorstellen tot alleen maar tot meer vergaderingen, meer achterkamertjes en weglekkend geld voor ‘ondersteuning’ zullen leiden. Maar er moet wel iets gebeuren, dat wordt uit de nota goed duidelijk.

Ook de opiniepagina’s in kranten en weekbladen bieden een onophoudelijke stroom van protesten en kritieken tegen de vermarkting en verbureaucratisering van de universiteiten. Dat is niet nieuw: vijf jaar geleden gaven René Boomkens in Topkitsch en slow science en Chris Lorenz e.a. in If you’re so smart, why aren’t you rich? al een indringend beeld van de problemen. In hetzelfde jaar publiceerde de KNAW een rapport over Kwaliteitszorg in de wetenschap waarin voor het eerst ook ‘kennisvalorisatie’ als criterium bij onderzoeksevaluaties werd opgenomen, en nadrukkelijk werd gewezen op de noodzaak te differentiëren tussen wetenschapsgebieden als het ging om publicatiegewoontes.

Ondanks alle aandacht in de media voor misstanden aan de universiteiten en in de wetenschap, veranderde er maar weinig. Slagwoorden als ‘productie’, ‘competitie’ en ‘excellentie’ bleven de toon aangeven, en na het aanhoren van de kritiek ging men aan de universiteiten over tot de orde van de dag.

De hedendaagse universiteit is een moeilijk te besturen hybride geworden. Enerzijds gedraagt zij zich als een onderzoeksinstituut: de beoordeling en bevordering van wetenschappelijk medewerkers hangen in een toenemend aantal wetenschapsgebieden vrijwel geheel af van hun productie van gespecialiseerde artikelen in Angelsaksische tijdschriften - een afgeleid criterium, waarvan niet duidelijk is hoe het zich verhoudt tot kwaliteit.

Anderzijds is de universiteit een verzameling massaopleidingen, die de pretentie van wetenschappelijke (lees: academische) vorming nog nauwelijks kan waarmaken. Die massaopleidingen worden echter wel zo ingericht alsof de massa van studenten in zijn geheel de wetenschap in gaat.

Deze hybriditeit leidt tot een situatie waarin sterk gespecialiseerde onderzoekers staan les te geven aan groepen ‘leerlingen’, die zich behalve inhoudelijke vakkennis ook de mores van de hedendaagse universitaire cultuur eigen moeten maken. Die mores hebben echter geen academisch of intellectueel karakter, ze zijn die van de calculerende onderzoeker: hoe behaal ik zo efficiënt mogelijk een score die mij verder helpt?

Deze calculerende cultuur heeft binnen de universiteiten hardnekkig wortel geschoten. Voor jongere generaties wetenschappers is deze calculerende houding volkomen vanzelfsprekend geworden. Voor hen staat ‘hoge productie’ gelijk aan ‘hoge kwaliteit’, iemand met veel publicaties is per definitie een goede wetenschapper.

De ongewenste effecten hiervan (overproductie, slodderwetenschap, het dichtslibben van de wetenschappelijke communicatiekanalen, etc.) nemen zij voor lief. Kritisch nadenken over dit soort problemen wordt niet beloond, en dus gebeurt het niet of alleen in de marge. Door de ontacademisering van de universiteiten raken jongere onderzoekers hiervoor ook steeds minder goed toegerust.

Valt hier nog iets aan te doen? Ik heb twee suggesties. Universiteiten moeten hun onderwijstaak serieuzer gaan nemen. Zij kunnen dat doen door bij de beoordeling en bevordering van wetenschappelijk medewerkers onderwijskwaliteit even zwaar te laten wegen als onderzoekskwaliteit. Dat houdt óók in dat iemand binnen de universiteit carrière kan maken langs de lijn van het onderwijs. In plaats van een lange lijst specialistische publicaties tellen hier capaciteiten als brede kennis van het vakgebied, ervaring in het opzetten van nieuw onderwijs en didactische creativiteit.

Ten tweede zou binnen het onderwijs de academische vorming in ere moeten worden hersteld, niet in de vorm van af te vinken academische ‘vaardigheden’, maar als vanzelfsprekend bestanddeel in alle onderdelen van het curriculum. ‘Contextvakken’ als filosofie en geschiedenis van de wetenschap zouden, toegesneden op de betreffende opleiding, van de context naar de kern gehaald moeten worden.

In plaats van te hameren op excellentie en competitie zouden universiteitsbesturen met enkele simpele spelregels het tij kunnen helpen keren. Blijkens zijn nieuwjaarsrede, begin dit jaar, is de Utrechtse rector magnificus Bert van der Zwaan wel geporteerd voor een minder calculerende universitaire cultuur. Is hij ook een bondgenoot voor de opstellers van Waarom de wetenschap niet werkt zoals het moet? Het valt te hopen. Misschien begint de victorie dan in Utrecht.

Dit artikel is onderdeel van het DUB-wetenschapsblog. Op het blog reageren wetenschappers in ingezonden bijdragen op de vraag: wat mankeert er aan de wetenschap, en wat is daarvoor de oplossing?

Advertentie