‘Plasterk-promovendi’ was prima plan, maar duur
NWO heeft vorige week 18 onderzoekscholen 14 miljoen gegeven voor jonge promovendi. Utrecht participeert in 5 van die scholen. Het idee om promovendi meer vrijheid te geven in speciale graduate schools is afkomstig van voormalig onderwijsminister Plasterk. Alleen is er weinig geld om zijn experiment voort te zetten.
Dat vinden betrokkenen bij de eerste lichting van onderzoeksscholen (graduate schools) die subsidie kreeg. Jonge onderzoekers maken in deze schools kennis met verschillende vakgroepen en hoogleraren, om dan zelf een promotievoorstel te schrijven en een promotor uit te zoeken.
Dat is ongebruikelijk. Meestal bedenkt een hoogleraar een onderzoeksproject waarin een paar promotieplaatsen passen en zoekt daar financiering voor. Jonge onderzoekers mogen dan het onderzoek van hun promotor uit te voeren.
Toen moleculair bioloog Ronald Plasterk naar de politiek overstapte en PvdA-minister van OCW werd, introduceerde hij al snel zijn idee voor nieuwe graduate schools, die op Amerikaanse leest waren geschoeid. Talentvolle onderzoekers zouden liever hun eigen plan uitwerken dan achter hun hoogleraar aanlopen, dacht hij.
Vorige week maakte onderzoeksfinancier NWO bekend dat opnieuw 18 onderzoeksscholen elk 800.000 krijgen voor het opleiden van jonge onderzoekers. Het programma loopt nu vijf jaar. In totaal hebben 69 onderzoeksscholen geld gekregen. De Universiteit Utrecht participeert in zes van de gehonoreerde onderzoekscholen. Het gaat om de scholen Communication and Exploitation of Knowledge (RUG, UL, UU, UvA, VU, RU), Interuniversity Graduate School of Psychometrics and Sociometrics (UL, UvA, RUG, UT, UvT, UU), Graduate Programme Game Research (UU), Innovation by integration of Regenerative Medicine and Technology (UMC), Netherlands' MAgnetic Resonance Research School (RU, WUR, UU, UL, TU/e) en QBio-CLS: Training a New Generation of Scientists in Quantitative Biology (UU).
Het programma bevalt goed. Onlangs hebben de onderzoeksscholen van de eerste lichting hun ervaringen gedeeld in een NWO-bijeenkomst en de stemming was overwegend positief, zeggen aanwezigen.
“Het is voor studenten een bijzonder aantrekkelijk programma”, zegt bijvoorbeeld hoogleraar Jan van Ruytenbeek van onderzoeksschool Casimir, een samenwerking tussen Leiden en Delft in de nanowetenschap. “Onze masterstudenten lopen stages in drie verschillende onderzoeksgroepen en in plaats van een eindscriptie schrijven ze een promotievoorstel. Wij kiezen de besten uit en die maken een vliegende start. Er is dus een strenge selectie, maar het werkt erg inspirerend.”
Alleen is er weinig geld om het systeem voort te zetten, zegt hij. “We kregen één lichting van vier promovendi gefinancierd. Dat is eigenlijk te weinig. Bij universiteiten zijn de vrije promotieplaatsen vrijwel wegbezuinigd. Promoties gaan allemaal via externe projectaanvragen. Wij hebben gelukkig de kans gekregen om het systeem voort te zetten dankzij een andere subsidie van NWO.”
Ook in de plantkunde blijkt de Plasterk-promovendus een goed onthaal te krijgen. “Voor promovendi in Amsterdam of Groningen ligt het misschien niet meteen voor de hand om eens in Wageningen te komen kijken”, zegt wetenschapper Ingrid Vleghels van de onderzoeksschool Experimental Plant Sciences, waarin maar liefst zeven universiteiten samenwerken. “Maar ze leerden alle onderzoeksgroepen kennen. Bovendien moesten die groepen ook hun best doen om de studenten voor hen te laten kiezen. Dat zorgt ervoor dat die studenten zich gewaardeerd voelen.”
Ook zij denkt dat de financiering van de Plasterk-promovendi het grootste probleem is. Vooral landelijke onderzoeksscholen staan soms voor lastige afwegingen, want wie betaalt voor de promotie als een student in een andere stad wil promoveren? En wat doe je als de subsidie is afgelopen? “Wij weten het programma voort te zetten met geld uit de ‘topsectoren’. Dat scheelt.”
Al zijn er dus klachten over de financiering, voor het idee zelf is veel lof. Toch pakt het niet overal goed uit, maar dat ligt misschien meer aan de uitwerking dan aan het idee. “Ik vraag me af of die vrijheid voor de promovendus wel goed uit de verf komt”, zegt hoogleraar strategisch management Henk Volberda van de Erasmus Universiteit. “Mijn ervaring is dat iemand toch in het onderzoeksprogramma moet passen en al vanaf het begin aan een hoogleraar wordt gekoppeld. Ik bedoel, ik ben betrokken bij het graduate course program en heb 24 promovendi begeleid. Zo’n Plasterk-promovendus ben ik nog nooit tegengekomen. Als het systeem goed werkt, kan dat eigenlijk niet.”
Volberda is zelf in de Verenigde Staten gepromoveerd en kent het type promotie zoals Plasterk voor ogen stond. “Ik koos pas in mijn derde jaar mijn promotor en had alle hoogleraren al eens gezien. Dan werkt het inderdaad wel.”