Arbeidsmarkt: minister legt hoger onderwijs langs meetlat van het mbo
Heeft 70 procent van de afgestudeerden binnen een jaar een baan? En werkt minstens de helft van hen op het niveau van hun opleiding? Met die twee vragen stuurde minister Van Engelshoven begin dit jaar deskundigen op pad om de aansluiting van het hoger onderwijs op de arbeidsmarkt in kaart te brengen.
Die twee normen leende de minister uit het middelbaar beroepsonderwijs. Maar ja, onder hoogopgeleiden is de werkloosheid stukken lager dan onder mbo’ers, dus is het geen wonder dat vrijwel alle opleidingen over de relatief lage lat van de minister heen springen.
Alleen afgestudeerde hbo’ers van de kunstmasters werken lang niet altijd ‘op niveau’, schrijft de minister aan de Tweede Kamer. Maar daar kunnen die kunstopleidingen weinig aan doen, blijkt uit de analyse. Veel afgestudeerden gaan als zelfstandige aan de slag en hun opdrachtgevers vragen meestal niet specifiek om masterniveau.
Verklaren
De werkloosheid lijkt – volgens de meetlat van het mbo – alleen een probleem bij vijf universitaire bacheloropleidingen (waaronder accountancy, chemie en filosofie). Ook dat valt te verklaren. Misschien tellen sommige studenten mee terwijl ze in het buitenland zijn gaan studeren, of het zijn er zo weinig dat de werkloosheidspercentages weinig zeggen.
Met name VVD, CDA en ChristenUnie dringen aan op een goede aansluiting van opleidingen op de arbeidsmarkt. In het regeerakkoord stond dat opleidingen in het hoger onderwijs hierop moesten worden getoetst. Sterker nog, het kabinet wilde kunnen ingrijpen als opleidingen studenten onvoldoende voorbereiden op de arbeidsmarkt.
Want in aanloop naar de vorige verkiezingen waren er bijvoorbeeld discussies over de studentenaantallen bij de universitaire opleidingen psychologie. Veel afgestudeerden kwamen op ‘werkervaringsplekken’ terecht en kregen weinig betaald. Slechts 55 procent werkte op niveau.
Conclusie
Maar dat is dus nog altijd boven de mbo-norm die Van Engelshoven nu voor het hoger onderwijs hanteert. Er is weinig aan de hand, is haar conclusie.
Het hoger beroepsonderwijs is van oudsher flink met de aansluiting op de arbeidsmarkt bezig. Er zijn allerlei sectorplannen en het werkveld wordt betrokken bij de opleidingen. Er zijn bovendien solide data over de afgestudeerden.
In het wo is dat anders. De data zijn er misschien wel, maar de universiteiten willen die niet vrijgeven. Ze twijfelen aan de kwaliteit ervan en schermen ook met de privacy van hun alumni: toen die een enquête invulden over hun situatie over de arbeidsmarkt, is niet gevraagd of die antwoorden door anderen gebruikt mochten worden. Het hoogst haalbare lijkt voorlopig ‘meer transparantie’ over de afwegingen van de opleidingen. Daar werken de universiteiten aan, meldt Van Engelshoven.
“Niet geschikt”
De deskundigen maken zich meer zorgen dan de minister. Het onderzoek is uitgevoerd door de CDHO (Commissie doelmatigheid hoger onderwijs), die normaal gesproken nieuwe opleidingen tegen het licht houdt om vooraf te checken of er wel genoeg behoefte aan is.
Zij noemen de mbo-normen van de minister “niet geschikt” voor het hoger onderwijs. Kijk liever wat er aan de hand is bij de procent van de opleidingen die het slechtst scoort, is een van de aanbevelingen. Je zou bovendien wat meer in de toekomst moeten kijken: waar gaan de tekorten ontstaan? Het onderwijs zou sneller kunnen inspelen op veranderingen in de arbeidsmarkt, menen de deskundigen.
Wat ze daarvan denkt, zegt de minister nog niet. Wel stipt ze aan dat website Studiekeuze123 de informatie over de arbeidsmarkt beter bij de studiekiezers onder de aandacht wil brengen. Ook de universiteiten, hogescholen en studentenorganisaties zijn bereid “verdere stappen te zetten”, meldt de minister. “Dat juich ik toe.”