Bussemaker: arme student leent toch al weinig
Als de basisbeurs verdwijnt, zijn studenten uit armere gezinnen niet slechter af dan studenten met ouders die veel verdienen, verwacht onderwijsminister Bussemaker. LSVb-voorzitter Kai Heijneman: “Ik kan bijna niet geloven dat ze dit echt meent.”
“Studenten uit gezinnen met een lager inkomen hoeven niet méér te lenen dan studenten uit gezinnen met hogere inkomens”, schrijft Bussemaker (PvdA) in een brief aan de Tweede Kamer. Want: studenten die een aanvullende beurs krijgen, lenen nu gemiddeld een lager bedrag dan studenten zonder aanvullende beurs, blijkt uit gegevens van DUO.
Maar in lagere inkomensgroepen is het percentage lenende studenten hoger dan onder studenten met ouders die een dikke portemonnee hebben, staat in dezelfde brief. Bovendien gebruikt deze groep het extra geld veel vaker voor zijn studie dan voor ‘consumptieve doeleinden’.
“Gek, dat de minister denkt dat de meest kwetsbare groep studenten niet harder wordt getroffen door het afschaffen van de basisbeurs”, vindt LSVb-voorzitter Heijneman. “Studenten uit armere gezinnen lenen zo min mogelijk omdat een studieschuld voor hen een groter probleem is dan voor studenten die later op hun ouders kunnen terugvallen.”
In plaats van geld te lenen, kunnen studenten ook meer gaan werken, schrijft Bussemaker verder. Maar volgens Heijneman is ook dat geen goed argument. In het bij de brief meegestuurde rapport van onderzoeksbureau ResearchNed geven studenten namelijk aan dat hun studieresultaten er nu al onder lijden als zij een bijbaan hebben van meer dan zestien uur per week.
“De leenangst van studenten moet volgens de minister niet worden overdreven”, zegt Heijneman. “Maar volgens mij is die angst best terecht. Ik vind het heel vreemd van een sociaaldemocraat om daaraan voorbij te gaan.”
Bussemaker belooft in haar brief dat ze de effecten van de mogelijke invoering van het leenstelsel en van ander beleid goed in de gaten zal houden. Na de zomer komt er een eerste vervolgrapport, op basis van nieuwe DUO-cijfers en enquêteresultaten. Als het aan de minister ligt verschijnt deze monitor vanaf 2014 jaarlijks.