Compensatieregeling voor prestatieafspraken
Weg met de zesjescultuur, de lat moet omhoog. Maar in de prestatieafspraken met het ministerie mogen universiteiten en hogescholen een onvoldoende voor het ene onderdeel compenseren met een hoog cijfer voor het andere.
Alle universiteiten en hbo-instellingen moeten een eigen profiel krijgen en hun onderwijs verbeteren, vindt staatssecretaris Zijlstra. Hij gaat daarom zeven procent van het onderwijsbudget afhankelijk maken van plannen en prestaties van de instellingen.
Dit voorjaar zullen alle universiteiten en hogescholen een eigen voorstel doen voor prestatieafspraken: van het ontwikkelen van extra honoursprogramma’s tot het terugdringen van de uitval in het eerste studiejaar, alles komt in aanmerking.
Een ‘reviewcommissie’ gaat die voorstellen beoordelen, maar hoe? Gisteren maakte staatssecretaris Zijlstra bekend welke criteria de commissie zal hanteren.
De plannen van de instellingen moeten zowel ambitieus als realistisch zijn: de lat moet omhoog, maar de instelling moet wel zijn eigen ambitie waar kunnen maken. Daarnaast moeten de plannen aansluiten bij “gewenste ontwikkelingen op stelselniveau”: de instellingen moeten zich van elkaar gaan onderscheiden en meer variëren in hun onderwijsaanbod.
Maar die ‘gewenste ontwikkelingen’ wegen relatief minder zwaar in de eindbeoordeling. Wie er een onvoldoende voor scoort, kan dat rechttrekken met een uitstekende beoordeling op ambitie en realiteitsgehalte. “Dit biedt ruimte aan instellingen die een brede en vergaande kwaliteitsverbetering als eerste prioriteit kiezen”, aldus de commissie.
Verder vult de commissie nog niet veel in. Zo moeten universiteiten aangeven “in welke mate en op welke wijze zij aandacht besteden aan academische vorming”. Hogescholen en universiteiten hebben de vrijheid “om bij enkele indicatoren eigen definities te hanteren, mits beargumenteerd en gevalideerd”.
Toch vindt de HBO-raad het document “te gedetailleerd”. Het beoordelingskader zou zijn uitgemond in een “omvangrijk regelcomplex” en allerlei administratieve lasten met zich meebrengen.
Bovendien legt het beoordelingskader te veel nadruk op profilering en te weinig op het verbeteren van het onderwijs, aldus de raad. De criteria passen eigenlijk beter bij universiteiten dan bij hogescholen. Het kader zou de hogescholen dwingen om aandacht te schenken aan kwesties die afleiden van de hoofdzaak: het onderwijs.