Diergeneeskundigen durven niet te klagen
Overal is reuring, behalve bij Diergeneeskunde. Althans zo lijkt het, zei Wouter Dhert in zijn allereerste faculteitsraad als decaan. "Kunnen we daar eens over praten?" Een raadslid: “Sommige mensen zijn bang om hun mond open te trekken.”
Donderdag vond de 401ste faculteitsraadvergadering van Diergeneeskunde plaats, maar het was de eerste van Wouter Dhert. Sinds 15 december 2014 is hij er decaan. Dhert valt midden in de discussie over de medezeggenschap aan universiteiten en over de kwaliteit van onderwijs en onderzoek. Die zou nu onder druk staan, onder meer door het rendementsdenken.
“Het lijkt hier betrekkelijk rustig”, opent Dhert de vergadering. “Toch moet alle kritiek herkenbaar zijn. Ook hier zijn vraagstukken over de inzet van junior-docenten, de werkdruk, de tijdelijke aanstellingen, de afstand tussen bestuur en werkvloer. Hoe ervaren jullie dat?”
Het blijft even stil tot junior-docent Leonie van Bruggen het woord neemt. “Ik praat vanuit mijn werk bij Gezelschapsdieren. Bij ons hebben we te maken met een gebrek aan financiële middelen. Daardoor wordt een aantal tijdelijke contracten niet verlengd. De werkdruk is hoog, maar mensen trekken hun mond niet open, omdat ze bang zijn dat ook hun contract niet wordt verlengd. Andere medewerkers zijn bang dat zij als eersten worden ontslagen als er een reorganisatie komt.”
Je moet je hart kunnen luchten
“Dat vind ik een onwenselijke situatie”, schrikt Wouter Dhert. “Je moet je hart kunnen luchten. Je hoeft het niet met elkaar eens te zijn, maar je moet wel kunnen zeggen wat je wilt. Je wordt er niet voor bestraft. Ik wil er echt iets aan doen, en dat zijn geen loze woorden. Een goed florerende faculteit begint bij het welzijn van de medewerkers, je moet met plezier werken.”
Met die woorden maakt Dhert blijkbaar iets los bij de leden van de faculteitsraad.
Van Bruggen nogmaals: “We vragen al negen jaar om de financiën in te zien zodat we weten wat er aan de hand is, maar tot nog toe krijgen we dat overzicht niet. Ook moeten we meer patiënten binnenhalen, meer onderwijs geven en meer doen.”
Docent Bas Vaandrager: “We horen veel geruchten over een onderwijsmodel waarin de klinieken leidend worden en de basisvakken gegeven gaan worden door student-assistenten. Maar we weten niet wat waar is en we willen er graag over praten.”
Volgens docent Harold Brommer klagen diergeneeskundigen niet snel. "Toch merken we ook hier dat de balans soms zoek is tussen het rendementsdenken en het kwaliteitsdenken. Soms zou je weleens de tijd willen hebben om wat uit te zoeken.”
Maar over het algemeen, concluderen de medewerkers, is er zo weinig rumoer binnen de faculteit, omdat velen zich niet durven uitspreken. “Of omdat het gevoel overheerst dat wat je ook zegt, het niets uitmaakt: er verandert toch niets”, zegt docent Jaime Rofina.
Studenten komen om te werken
En bij de studenten, vraagt Dhert, wat leeft er bij hen? “Die vinden er weinig van”, zegt studentlid Nanne van Dijk. “Tijdens een onderwijsdag over medezeggenschap was ook duidelijk dat inspraak maar bij een selecte groep studenten speelt. Ik hoor wel dat studenten het jammer vinden dat sommige junior-docenten weer snel vertrekken. Maar dat is de enige klacht. Studenten komen hier om te werken en dan gaan ze weer naar huis.”
Een stevig discussie
De decaan belooft iets te doen aan de angstcultuur en de moedeloosheid die blijkbaar onder medewerkers leeft. “Een stevige discussie moet kunnen. Misschien is het een begin om inloopdiscussies te organiseren over verschillende topics.” Hij gaat met leidinggevenden bespreken hoe de cultuur te veranderen is bij Diergeneeskunde. “Verandering kost tijd, maar het is voor mij een prioriteit om hier iets aan te doen.”