DUB-panel verdeeld over delen werkplek
Steeds vaker een kamer of bureau delen. Geen boekenkast meer op de kamer. UU-medewerkers krijgen steeds minder ruimte. Wat vinden de leden van het DUB-panel daarvan? Bas Allart, directeur van het Utrecht Valorisation Center, heeft er weinig problemen mee. Hij geniet van zijn zwervende bestaan.
De oude universitaire gebouwen in De Uithof zijn aan vervanging toe. Dat kost geld, veel geld. Om de stijging van de huisvestingslasten te temperen, wil de universiteit minder ruimte gaan gebruiken. Medewerkers merken dat ze steeds krapper gehuisvest worden. In een nieuwsartikel schrijft DUB deze week over deze ongemakkelijke waarheid. We peilden daarnaast de gevoelens bij het vaste DUB-panel.
Wat opvalt is dat veel panelleden er wel begrip voor kunnen opbrengen dat de universiteit uit kostenoverwegingen vierkante meters wil besparen. Maar de mogelijke consequenties daarvan leidden tot discussies. Gaan we nu werkplekken delen en vaker thuiswerken? Misschien kan het prima; hoe vaak tref je geen gesloten kantoren binnen de universiteit omdat docenten college geven of in vergadering zitten? Aan de andere kant: wat betekent dat allemaal voor de onderlinge communicatie en voor de dienstverlening aan studenten. Bovendien: niet iedereen is docent. Medewerkers in de ondersteuning moeten wel te vinden zijn als je ze nodig hebt.
De opmerkelijkste reactie vanuit het DUB-panel is die van de directeur van het Utrecht Valorisation Center Bas Allart. Samen met enkele van zijn medewerkers leverde hij dit najaar de sleutel van zijn kantoor in.
“We hadden onze eigen kamers, maar daar zaten we vaak maar twee dagen in de week”, licht Allart toe. “Klaarblijkelijk hadden we die bureaus niet echt nodig.” Allart heeft nog steeds een thuisbasis in het Kruytgebouw. Daar zijn ook enkele werkplekken waar de medewerkers gebruik van kunnen maken. Maar Allart zwerft gewapend met laptop en mobiele telefoon vooral veel door de universiteit. “Je moet wat ongemakken overwinnen, maar met alle moderne communicatiemiddelen is er heel veel mogelijk. Alles is te organiseren.”
Allart begrijpt dat veel medewerkers niet zonder eigen plek kunnen, bijvoorbeeld omdat ze daar over noodzakelijke faciliteiten beschikken. Toch is hij ervan overtuigd dat veel andere medewerkers van de universiteit op een zelfde manier als hij zouden kunnen werken. Als hij door de gangen van de gebouwen loopt, ziet hij verdacht veel lege kamers of kamers die op slot zitten. “Mensen zouden eens moeten nadenken of dat vasthouden aan de eigen werkplek wel zo logisch is.”
Maar de directeur van het valorisatiecentrum wil vooral benadrukken dat medewerkers er profijt van kunnen hebben als ze deuren letterlijk open gooien. “Voor mij is het erg belangrijk om valoriserende onderzoekers op te zoeken. Die contacten zijn intensiever geworden, nu ik uit mijn kantoor ben gekomen. Ik ben veel zichtbaarder. Bovendien heb ik meer spontane ontmoetingen, en die kunnen soms een interessant vervolg hebben. Als je – net als wij – werkt voor docenten en onderzoekers die verspreid over de hele UU zitten, kun je dus veel winnen.”
Andere panelleden lijken vooralsnog niet van plan het voorbeeld van Allart te volgen. “De neiging tot het aanleggen van kantoortuinen en gedeelde bureaus etcetera, leidt tot academische zwervers die met hun kartonnen doos een plek moeten zoeken”, foetert hoogleraar Biomedische Wetenschappen Dop Bär in een mail. “Ik hecht zeer aan een eigen bureau, niet noodzakelijkerwijs met foto van vrouw en kinders, maar wel met eigen spullen, puntenslijper in de la en andere vertrouwde attributen. Een soort thuisbasis, dus. Als het moet, dan maar een klein kamertje, een kamer delen is zelden ideaal.”
Bär roept op juist meer werkplekken in te richten voor docenten. Hij wijst op een ongewenst gevolg van het beperken van de kantoorruimte voor docenten en onderzoekers. “Ik begrijp dat het meer en meer gebruikelijk is dat mensen die moeten schrijven thuis werken. Dat vind ik geen ideale situatie, docenten horen zo veel mogelijk zichtbaar en aanspreekbaar te zijn voor hun studenten.”
De hoogleraar snapt dat wordt beknibbeld op de ruimte van medewerkers die weinig gebruik maken van hun kantoor. Toch vindt hij dat mensen die uitsluitend achter een bureau zitten of veel overleggen, moeten worden ontzien. “Vergaderen op de eigen kamer kan vaak niet meer. De kleine ruimten die nu voor gesprekken worden ingericht geven de onpersoonlijke sfeer van ondervraagkamertjes.”
Ook Matthias Jorissen, senior-beleidsmedewerker bij het departement Rechtsgeleerdheid, ziet weinig heil in het opgeven van zijn eigen kantoor en bureau. “Ik hecht aan mijn eigen plek en ook aan de sociale context waarin ik werk. Ik raak mijn naaste collega’s die ik dagelijks nodig heb, niet graag uit het zicht.”
Jorissen blikt bezorgd vooruit naar de verhuizing van de rechtenstaf dit voorjaar naar De Drift. “Die moet ook bijdragen aan een reductie van het aantal vierkante meters. Het kan haast niet anders dan dat we met zijn allen veel dichter op elkaar komen te zitten en vaker kamers en bureaus moeten delen. Ik vrees dat die ontwikkeling ten koste gaat van de concentratie van medewerkers en daarmee van de kwaliteit van hun werk. De departementsleiding wil liever niet dat mensen thuis gaan werken, maar volgens mij ontkom je daar straks niet meer aan.”
Ook Mies van Steenbergen, researchanalist bij Farmaceutische Wetenschappen, gelooft niet in flexibele werkplekken voor vaste medewerkers. Laboratoriumfaciliteiten zijn volgens hem eveneens lastig door verscheidene mensen tegelijkertijd te gebruiken. “Een zuurkast voor een aio is niet zomaar te delen. De reacties lopen door, ook al is de onderzoeker er niet.”
Toch denkt Van Steenbergen dat efficiënter ruimtegebruik mogelijk is. Met de verhuizing naar het David de Wiedgebouw is er op zijn afdeling al een belangrijke slag gemaakt. “Natuurlijk doet het pijn als je ruimte moet inleveren. Je moet je processen aanpassen, beter plannen, maar vooral over je grootheidswaanzin heenstappen. Ruimte wordt vaak gezien als een statussymbool, maar als je moet kiezen tussen vierkante meters en het ontslaan van een medewerker, zou de keuze volgens mij snel gemaakt moeten zijn.”
Fried Keesen, onderwijsdirecteur van het University College, kan nog het meest meevoelen met Allart. “Meer contacturen in het onderwijs betekent: minder in je kantoor. Als je moet schrijven doe je dat thuis in een rustiger omgeving, met een stabielere netwerkverbinding en betere hardware dan op je werk. ( …) En alles online betekent dat je de facto 24/7 werkt vanaf de plek waar je toevallig bent en je officiële werkplek is er daar maar eentje van.”
Voor Keesen is de conclusie duidelijk: “Het is tijd voor een heroverweging van de betekenis van fysieke aanwezigheid op het werk van zowel studenten als docenten. Met als logische uitkomst een zekere herverdeling van ruimte.”
DUB is benieuwd wat andere UU’ers vinden.