Gedwongen vertrek UU-hoogleraar; forse kritiek op afhandeling klachten

Het Ethiek Instituut is gevestigd aan het Janskerkhof, foto DUB

Meer dan driekwart jaar wisten de meeste van de ongeveer vijftig medewerkers van het Utrechtse Ethiek Instituut niet wat er aan de hand was met hun directeur. Hij had in oktober 2019 zijn leidinggevende taken overgedragen en zich deels ziekgemeld, maar niemand kon hen vertellen wat er precies aan de hand was.

Op suggesties om een kaartje of een bloemetje te sturen, werd ontwijkend geantwoord. En dat de afwezigheid van een andere collega verband hield met de afwezigheid van de directeur, kwam al helemaal niet bij de medewerkers op.

Totdat ze in juni van dit jaar tijdens een bijeenkomst in het Utrecht Science Park van collegevoorzitter Anton Pijpers te horen kregen dat de hoogleraar per 1 oktober 2020 definitief zou opstappen. Die aankondiging kwam voor de meesten volledig uit de lucht vallen.

Verwijtbaar gedrag en nalatigheid
Achter de schermen had zich op dat moment al een tragisch proces voltrokken, blijkt nadat DUB in november navraag doet naar de reden van het stille vertrek van de hoogleraar en in contact komt met de voormalig instituutsdirecteur en - via een advocaat - met de klagers.

Dan wordt duidelijk dat al in oktober 2019 vijf gerelateerde klachten over de instituutsdirecteur waren binnengekomen bij de universitaire klachtencommissie, afkomstig van twee klagers. Eén klacht betrof seksuele intimidatie van een klager die begon op het moment dat deze student was, twee andere klachten hadden betrekking op het creëren van een onveilige werkomgeving voor de vrouw en voor het instituut.

Een andere klager stelde door de hoogleraar geïntimideerd te zijn toen deze zijn leidinggevende was. Een tweede klacht van deze man had opnieuw betrekking op de onveilige werkomgeving waarvoor de hoogleraar verantwoordelijk zou zijn.

In april 2020 kwam het universiteitsbestuur tot een eindoordeel dat ertoe leidde dat de hoogleraar werd verzocht om op te stappen. Hij zou zich schuldig hebben gemaakt aan verwijtbaar gedrag en nalatigheid.

Fel discussiëren
Gevraagd naar de precieze overwegingen laat het UU-bestuur weten dat de hoogleraar zwaar wordt aangerekend dat hij een jaren durende relatie met een voormalig medewerker die begon toen deze nog studeerde, had verzwegen. Daarnaast werden de klachten van de vrouw over de onveilige werkomgeving gegrond verklaard.

Ook acht het College van Bestuur bewezen dat de hoogleraar de tweede klager, een medewerker van het Ethiek Instituut die volgens het bestuur op de hoogte was geraakt van de relatie, had gemaand daar niets over naar buiten te brengen. Ook de klacht van de man over een onveilige werkomgeving werd gegrond verklaard. Signalen van enkele personen die tijdens de klachtenprocedure gehoord werden, onder meer over de felle discussieerstijl van de hoogleraar, zouden de klacht ondersteunen.

Vier klachten waren dus gegrond verklaard. Alleen de klacht van seksuele intimidatie was volgens het UU-bestuur ongegrond.

Ongelukkig met afhandeling klachten
Zowel de klagers als de hoogleraar blijken zeer ongelukkig met de wijze waarop de klachten zijn afgehandeld. De voormalig instituutsdirecteur erkent dat hij in de fout is gegaan door een relatie die volgens hem enkele jaren geleden beëindigd werd, niet te melden bij het departementshoofd. Maar hij verwerpt de beschuldiging van seksuele intimidatie ten stelligste. Zijn gedwongen vertrek vindt hij bovendien moeilijk te verteren. Hij heeft het gevoel slachtoffer te zijn van een niet-transparante procedure met voor hem verstrekkende conclusies.

De twee klagers geven aan grote moeite te hebben met de manier waarop de UU de zaak weergeeft en met het feit dat die niet met hen is afgestemd. De vrouw ontkent dat er sprake was van een relatie tussen haar en de hoogleraar. De term suggereert volgens haar “consensualiteit en machtsgelijkheid”. Het feit dat daarvan volgens haar geen sprake was, was de reden om een klacht in te dienen over seksuele intimidatie. De universiteit zou “het perspectief van de hoogleraar op een pijnlijke wijze reproduceren”.

Bovendien maakt zij bekend dat de klacht over seksuele intimidatie door de klachtencommissie ongewenst gedrag, die half februari 2020 advies uitbracht aan het universiteitsbestuur, wél gegrond was verklaard. Het UU-bestuur had dat advies van de commissie niet overgenomen en alleen de hoogleraar de gelegenheid geboden te reageren op het advies.

Via een mail van de advocaat van de vrouw hadden medewerkers van het Ethiek Instituut eind juni, kort na de voorlichtingsbijeenkomst in het Science Park, al kennis genomen van die informatie.

Privacy beschermen
De gebeurtenissen bij het Ethiek Instituut tonen aan dat er binnen de universiteit op alle niveaus geworsteld wordt met thema’s als ongewenst gedrag en sociale veiligheid. Dat zijn onderwerpen die sinds #metoo onder een vergrootglas liggen, ook in de academische wereld.

Mede naar aanleiding van een alarmerend rapport van het Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren doet UU-hoogleraar Naomi Ellemers dit jaar onderzoek naar ongewenst gedrag bij universiteiten. Toenmalig collegelid Annetje Ottow benadrukte vorig jaar nog in een interview met DUB dat het UU-bestuur goede klachtenprocedures zeer serieus neemt.

Voor DUB zijn dit redenen om aandacht te besteden aan de pijnlijke kwestie. Daarbij proberen we de privacy van de betrokkenen zoveel mogelijk te beschermen en melden we belangrijke persoonlijke informatie over de betrokkenen niet.

Vanuit privacyoverwegingen gebruiken we ook de naam van de hoogleraar niet, hoewel het gaat om een persoon met bekendheid binnen en buiten de universiteit die via Google eenvoudig op te zoeken is. De hoogleraar laat zelf expliciet optekenen er in het geheel geen bezwaar tegen te hebben als zijn naam wel gepubliceerd zou worden. We noemen hem in dit artikel ‘de hoogleraar’ ook al heeft hij die status op dit moment formeel niet meer.

De twee klagers, van wie de namen bij DUB bekend zijn, laten zich vertegenwoordigen door een advocaat. DUB heeft dus niet met hen gesproken. Wel hebben de twee enkele mails en verklaringen gestuurd en hebben zij net als andere geïnterviewden kunnen reageren op een conceptversie van dit artikel.

De vrouw geeft aan het te pijnlijk te vinden om wederom en nu zelfs publiekelijk te moeten spreken over de gebeurtenissen die aanleiding waren tot haar klachten. Ook de medewerker van het instituut zegt op dit moment niet in te willen gaan op de inhoud van de klachten.

Alle betrokkenen waren overigens gehouden aan de geheimhoudingsplicht die verbonden is aan klachtenprocedures.

Harde uitkomst
De hoogleraar vindt dat hij in de fout is gegaan door een relatie met een student, en later medewerker, geheim te houden. “Ik begrijp heel goed dat het niet aan mijzelf is om te bepalen of zo’n relatie een probleem is of niet. Ik heb eraan gedacht om het te melden, maar ik vond het te intiem. Dat spijt mij enorm en ik heb daarvoor verschillende keren mijn excuses aangeboden.”

De aanklacht van seksuele intimidatie heeft er hard ingehakt. Volgens hem werden er incidenten genoemd die niet hadden plaatsgevonden en bovendien vreemd te plaatsen zijn binnen een verhouding die meerdere jaren besloeg. Naar zijn mening was er wel degelijk sprake van een langdurige relatie.

Hij kan ook maar moeilijk leven met de harde uitkomst van de procedure: zijn gedwongen vertrek. “Ik zou er geen moeite mee hebben gehad als de universiteit mij had gestraft op basis van een faire en heldere procedure. Maar in het licht van wat mij is gevraagd en hoe er met getuigenverklaringen is omgegaan, kan ik alleen maar verbaasd zijn over de adviezen die de klachtencommissie heeft gegeven.”

Volgens de hoogleraar kwamen de expliciete aantijgingen van seksuele intimidatie in het gesprek van krap een uur met de klachtencommissie in het geheel niet aan bod. Een getuige die hij had aangedragen en die het begin van de relatie had waargenomen, werd bovendien niet gehoord.

Over de intimidatieklacht door de tweede klager was volgens hem zeer korte tijd gesproken. Het ging daarbij volgens de hoogleraar over een gesprek waarin hij tegen de medewerker slechts had gezegd “er niet op zitten te wachten” dat de relatie naar buiten zou komen. Het universiteitsbestuur zegt over aanvullende informatie te beschikken die de aantijging van de klager ondersteunt, maar de hoogleraar stelt dat hij daar niets van weet en dat hij daar dus ook niet op heeft kunnen reageren.

Cultuur in instituut onderzocht
Daarnaast is de hoogleraar verbaasd dat de universiteit op basis van de bevindingen in de klachtenprocedure uitspraken deed over zijn wijze van leiderschap, zonder te onderzoeken of de geluiden daarover breder leefden. “Mijn track record laat zien dat ik weet hoe ik mensen moet begeleiden en coachen. In twintig jaar tijd heeft er niemand over mij geklaagd. In beoordelingsgesprekken heb ik er ook nooit vragen over gekregen. Maar opeens was ik een tiran.”

Een cultuuronderzoek dat het universiteitsbestuur door oud-decaan Werner Raub en organisatieadviesbureau Berenschot liet uitvoeren na zijn vertrek, bewijst volgens de hoogleraar met terugwerkende kracht zijn gelijk. Uit dat onderzoek - waarvan de eindrapportage vertrouwelijk is – zou blijken dat er weinig mis is met de cultuur in het instituut.

Het universiteitsbestuur bevestigt dat het onderzoek heeft uitgewezen dat er geen sprake is van een structureel cultuurprobleem. Maar het betrof volgens UU-voorzitter Anton Pijpers “nadrukkelijk geen second opinion”. “In de klachtenprocedure zijn signalen geuit dat er sprake was van een breder cultuurprobleem. Dat hebben we serieus willen nemen.”

Volgens Pijpers kwamen de onderzoekers wel met enkele zaken die aandacht verdienen en een aantal concrete aanbevelingen. De hoogleraar dringt aan op het openbaar maken van het rapport.

Verder zegt de hoogleraar een gang naar de rechter te hebben overwogen, maar daar op advies van zijn advocaat van te hebben afgezien. Die voorzag dat het een lange weg zou worden die mogelijk niet veel meer zou opleveren dan wat hij nu in een vaststellingsovereenkomst met de universiteit is overeengekomen.

Hoge eisen aan verantwoordelijk en integer handelen
Het universiteitsbestuur zegt gezien het vertrouwelijke karakter van de klachtenprocedure maar zeer beperkt in te kunnen gaan op de afwegingen die zijn gemaakt. Het stelt zijn oordeel te baseren op alle documentatie, verslagen en adviezen van de commissie. Ook zijn er enkele aanvullende gesprekken gevoerd, onder andere dus met de hoogleraar zelf.

Volgens voorzitter Pijpers telt het niet melden van een relatie zwaar, ook al staat nergens in de UU-reglementen dat dat verplicht is. “Die plicht vloeit volgens ons voort uit de bestaande regelingen zoals de code of conduct. Daar wordt op meerdere plaatsen gesteld dat de universiteit hoge eisen stelt aan verantwoordelijk en integer handelen.”

Een relatie tussen een student en docent of medewerker onderling is niet op voorhand uit den boze, licht Pijpers desgevraagd toe. De UU kiest vooralsnog niet voor een verbod zoals bijvoorbeeld de universiteit van Delft dat wel in haar gedragscode heeft staan. “Mensen kunnen verliefd worden. Maar als er sprake is van een hiërarchische of afhankelijkheidsrelatie dan is uiterste voorzichtigheid en minimaal transparantie geboden.”

Dat Pijpers de hoogleraar persoonlijk uitnodigde om begin maart 2020 te reageren op de klacht van seksuele intimidatie is volgens hem “een kwestie van goed werkgeverschap”. De hoogleraar had tijdens de procedure niet de kans gekregen om te reageren op de verklaringen van de klagers en gegrondverklaring van de klachten zou voor hem ernstige gevolgen hebben. Over de opstelling van de klagers was in het dossier wel voldoende te vinden, waardoor een aanvullend gesprek met hen volgens de collegevoorzitter niet nodig was.

Pijpers: “Uiteindelijk moeten we constateren dat partijen elkaar tegenspreken op het punt van de gewenstheid van de verzwegen relatie, terwijl er geen zaken in het dossier te vinden zijn op grond waarvan de verklaring van de klager meer aannemelijk zou zijn dan die van beklaagde.”

Ook volgens het universiteitsbestuur zijn er niet eerder problemen gemeld rondom de hoogleraar, noch rondom grensoverschrijdend gedrag, noch rondom zijn verdere functioneren. “Maar in deze zaak is echter sprake van dusdanig verwijtbaar gedrag dat dit niet zonder rechtspositionele consequenties kon blijven.”

Met klem afraden om een klacht in te dienen
Hoewel de twee klagers aangeven opgelucht te zijn na het vertrek van de hoogleraar, overheerst bij hen vooral onvrede over de wijze waarop met hun klachten is omgegaan. De vrouw beklaagt zich in een verklaring onder meer over eerdere negatieve ervaringen toen zij binnen de universiteit gehoor probeerde te vinden voor haar klachten. Deze ervaringen getuigen volgens haar van een cultuur waarin ongewenst gedrag wordt “genegeerd” en “gebagatelliseerd”.

Ook heeft zij kritiek op de wijze waarop het UU-bestuur haar op verschillende momenten heeft behandeld. Ze verwijst daarbij niet alleen naar het feit dat alleen de hoogleraar nog eens gehoord werd en dat de tekst over haar klacht die het universiteitsbestuur verspreidde niet met haar werd afgestemd. Ook zou collegevoorzitter Anton Pijpers op de voorlichtingsbijeenkomst voor medewerkers zoveel informatie hebben vrijgegeven dat haar identiteit te achterhalen was. "Tijdens de procedure en de afronding daarvan heeft het College van Bestuur mij als klager onvoldoende serieus genomen en beschermd." 

De tweede klager, de medewerker van het Ethiek Instituut, noemt zijn ervaringen met de klachtenprocedure “grotendeels negatief op ieder onderdeel daarvan”. Hij voelt zich echter “niet veilig” om zijn concrete ervaringen te delen mede omdat de afwikkeling van de zaak voor hem nog loopt. Hij roept op tot een externe evaluatie van de procedure door onafhankelijke experts en spreekt de hoop uit dat “de UU serieus werk gaat maken van het aanpakken van de structurele factoren die het voorkomen en adresseren van wangedrag aan de universiteit in de weg staan”.

Beide klagers zeggen alle studenten en medewerkers met klem af te raden een klacht in te dienen, zolang er geen radicale veranderingen plaatsvinden. “Ik hoopte dat mijn spreken tot een veiliger werk- en studieklimaat voor vrouwen zou leiden”, stelt de vrouw. “Ik weet nu dat dat ijdele hoop was.”

Procedure duurde te lang
Hoewel Pijpers zegt achter zijn inhoudelijke oordeel te staan, begrijpt hij de negatieve gevoelens bij klagers en beklaagde. De zaak heeft ook volgens hem vooral veel te lang geduurd en “de procesbewaking had beter gemoeten”.

De klachtencommissie overschreed haar maximale beantwoordingstermijn van veertien weken met drie weken. Zelf had het universiteitsbestuur daarna anderhalve maand nodig om tot zijn oordeel over de klachten te komen, waar de regeling voorschrijft dat dat binnen een maand moet gebeuren. Daarna duurde het nog ruim twee maanden voordat bekend werd dat de hoogleraar de universiteit zou verlaten.

Pijpers: “Dit is voor alle betrokkenen slopend geweest. Dat trekken we ons aan.” Hij betreurt dat de afkeurende geluiden medewerkers kunnen afschrikken om zelf klachten in te dienen. “Dat zou de slechtste uitkomst zijn.”

De UU-voorzitter zegt geen oordeel te willen vellen over het werk van de commissie. “De commissie adviseert; het is de taak en de verantwoordelijkheid van het College van Bestuur om een besluit te nemen. Commissievoorzitter Sibe Doosje, universitair docent bij Psychologie, laat weten gebonden te zijn aan vertrouwelijkheid en daarom geen toelichting te kunnen geven op de totstandkoming van de adviezen die leidden tot het vertrek van de hoogleraar.

Mogelijke reputatieschade
De collegevoorzitter zegt zich nu te willen focussen op het verbeteren van de klachtenprocedure. In het eerder genoemde vertrouwelijke rapport over het cultuuronderzoek bij het Ethiek Instituut staan volgens het UU-bestuur naast enkele adviezen voor het instituut zelf, het departement en de faculteit (het invoeren van active bystander-trainingen bijvoorbeeld) enkele suggesties daarvoor. Zo zou in de gedragscode specifieker moeten worden benoemd wat ongewenst gedrag is en zou de termijn voor uitspraken in klachtenprocedures beter in de gaten moeten worden gehouden. Ook wordt in dit rapport aangedrongen op aanpassingen in de selectieprocedure voor leden van de klachtencommissie.

Het universiteitsbestuur heeft hoogleraar Eddy Bauw en het bureau Bing gevraagd om eind januari met concrete aanbevelingen te komen voor aanpassingen in de procedure. De wenselijkheid van een onafhankelijke klachtencommissie die zonder ruggenspraak met het universiteitsbestuur een definitief oordeel mag vellen, zal volgens Pijpers ook onderzocht worden. De roep om zo’n commissie, mogelijk samen met andere universiteiten in VSNU-verband, klinkt nu van meerdere kanten. Ook een groep studenten maakt zich daar nu hard voor, bleek deze week.

De vertrokken hoogleraar vindt zo’n onafhankelijke commissie eveneens essentieel voor een transparantere procedure. Volgens hem moet een universiteit ‘juridische onveiligheid’ voor haar medewerkers voorkomen. Die kan volgens hem ontstaan “als begrippen als ‘intimidatie’ en ‘ongewenst gedrag’ uitsluitend in termen van subjectieve percepties en interpretaties worden uitgelegd”. Daarnaast moet een universiteit naar zijn mening onpartijdige hoor- en wederhoor garanderen en eventuele reputatieschade voor de universiteit zelf buiten de procedure houden.

Volgens het universiteitsbestuur heeft angst voor mogelijke negatieve publiciteit als gevolg van een te lakse opstelling geen rol gespeeld bij de beslissingen die zijn genomen over de hoogleraar. Er is geworsteld met de vraag of het niet verstandig was om het vertrek van de hoogleraar en de redenen daarvoor zelf naar buiten te brengen. “Dat is altijd een dilemma. Enerzijds willen we transparant zijn over de wijze waarop met klachten wordt omgegaan, anderzijds moet je de privacy van de mensen om wie het gaat zo goed mogelijk waarborgen.”

Lees verder onder de foto

Janskerkhof-13-001red.jpg

Gemengde reacties op vertrek
Binnen en buiten het instituut wordt de hoogleraar omschreven als een goed wetenschapper en een sterk bestuurder. Het zou gaan om een uitbundig persoon, maar ook om iemand die zich flink kan laten gelden.

De reacties op de aanleiding voor zijn vertrek zijn gemengd. Iedereen spreekt afkeuring uit over het geheimhouden van een relatie en vindt een straf gerechtvaardigd. Maar er bestaan wel enige twijfels over de procedure, over de omgang met de bewijslast en over de proportionaliteit van de uiteindelijke maatregel. Soms wordt daarbij ook de vraag  gesteld of angst voor reputatieschade of morele overtuigingen mogelijk een rol hebben gespeeld. Verschillende van de zorgen zijn geuit in de richting van het universiteitsbestuur.

Aan de andere kant is er ook begrip voor dat het bij een klacht over ongewenst gedrag nu eenmaal niet anders kan dat alleen een klachtencommissie en het universiteitsbestuur alle feiten kennen. En er is oog voor de lastige positie waarin de klagers lange tijd verkeerden. “Het is duidelijk geworden dat de hoogleraar verschillend met verschillende mensen omging”, laat een medewerker weten. “Daardoor is het voor sommigen moeilijk voor te stellen dat hij zou kunnen hebben gedaan wat hij blijkbaar wél heeft gedaan.”

Van verdeeldheid binnen het instituut is geen sprake, zo wordt DUB verzekerd door twee medewerkers van het instituut. Mede dankzij een professionele coach en meerdere gesprekken zou ervoor gezorgd zijn dat de uiteenlopende visies op en gevoelens over het vertrek van de hoogleraar niet tot onderlinge spanningen hebben geleid.

Naar de mening van Pijpers is geprobeerd zo open mogelijk te zijn naar de medewerkers van het instituut, maar hij heeft gemerkt dat sommige medewerkers betwijfelen of het universiteitsbestuur de juiste afwegingen heeft gemaakt. “We begrijpen dat het frustrerend is dat wij maar weinig over de inhoud van de klachten kunnen zeggen. Zeker collega’s willen zich een oordeel kunnen vormen of de situatie tenminste kunnen begrijpen. Maar we hebben nu eenmaal een verantwoordelijkheid als werkgever in deze.”

Schade door geheimhoudingsplicht
De nieuwe directeur van het instituut Ingrid Robeyns was als een van de eersten op de hoogte van de kwestie die speelde tussen de medewerker en de hoogleraar. Zij stapte met de informatie naar het departementshoofd. “Daarna was het uit mijn handen.”

Gevraagd naar haar oordeel over de zaak zegt ze dat niemand van het Ethiek instituut het hele dossier kent, en dat ze dus niet anders kan dan erop te vertrouwen dat het universiteitsbestuur tot een afgewogen oordeel is gekomen.

Maar ze geeft ook aan dat de universiteit een debat moet voeren over wat aanvaardbaar gedrag is. Ze verwijst naar een passage in de gedragscode van de Delftse universiteit over de machtspositie van leidinggevenden binnen de universiteit. “Juist die moeten altijd transparant zijn en zorgen voor een veilige omgeving voor hun medewerkers.”

Ook Robeyns is kritisch over de manier waarop de kwestie uiteindelijk is aangepakt door het universiteitsbestuur. Volgens haar heeft “de juridische insteek” van de klachtenprocedure en de zwijgplicht die de betrokkenen kregen opgelegd veel schade aangericht.

Als leidinggevende vond ze de situatie uitermate stressvol. “Doordat ik moest zwijgen over de zaak had ik aldoor het gevoel te moeten liegen, en dat is iets wat ik niet graag doe.” Maar ook de medewerker die een klacht had ingediend, werd in haar ogen benadeeld. De man had zich ziek gemeld en raakte verder geïsoleerd doordat hij zijn situatie niet kon toelichten, aldus Robeyns.

Robeyns benadrukt daarnaast dat een kwestie rondom ongewenst gedrag niet alleen de betrokkenen raakt, maar een hele organisatie. “Toen dit voorjaar naar buiten kwam wat er was gebeurd, was iedereen binnen het instituut verbouwereerd. Mensen voelden zich niet serieus genomen. Dat voedt wantrouwen.”

Ze pleit er daarom voor om op een eerder moment al meer informatie te geven en daarbij om vertrouwelijkheid te vragen. “Ik begrijp dat sommige zaken te privé zijn, maar voor het overige mag je ook vertrouwen op de professionaliteit van je medewerkers.”

Meer transparantie vergroot volgens Robeyns bovendien de kans dat er meer informatie naar boven komt. “En het zet druk op het proces. Dit heeft allemaal veel te lang geduurd.”

Behalve de trage gang van zaken tijdens de procedure is tenslotte ook de communicatie rondom de afwikkeling van de zaak volgens Robeyns een groot pijnpunt. Volgens het UU-bestuur wordt deze besproken door de advocaten van beide partijen.

Robeyns zegt als leidinggevende verantwoordelijk te zijn voor de re-integratie van haar medewerker, maar vanuit het universiteitsbestuur geen informatie te krijgen over de vraag waarom de afhandeling zo lang duurt. “Die gebrekkige communicatie laat nog maar eens zien dat de universiteit een sterk hiërarchische cultuur kent. Ook dat moet veranderen om sociale veiligheid voor alle medewerkers te garanderen.”

De huidige klachtenprocedure in het kort:

De UU heeft in een code of conduct (pdf) vastgelegd hoe studenten en medewerkers zich tegenover elkaar zouden moeten gedragen. In de gedragscode ter voorkoming en bestrijding van ongewenst gedrag (pdf) staat meer specifieke informatie over wat onder ongewenst gedrag wordt verstaan.

Ook is er een klachtenregeling ongewenst gedrag (pdf). Daarin staat dat een klacht kan worden voorgelegd aan een klachtencommissie. Dat kan via een van de vertrouwenspersonen, maar dat hoeft niet.

Deze commissie bestaat uit acht leden onder wie twee studentleden. Leden moeten beschikken over psychosociale en/ of juridische kennis over ongewenst gedrag en van onbesproken gedrag zijn.

Leden worden door het universiteitsbestuur benoemd voor een periode van drie jaar en kunnen worden herbenoemd. Nieuwe leden kunnen worden aangedragen door zittende leden of door het universiteitsbestuur zelf. De voorzitter van de commissie draagt kandidaten na een gesprek voor aan het CvB.

De commissie hoort partijen en meerdere getuigen en kan daarnaast literatuur- en jurisprudentie-onderzoek doen. Zij brengt advies uit aan het universiteitsbestuur. Het UU-bestuur kan eventueel nog aanvullende informatie inwinnen of experts inschakelen, om daarna een definitief besluit te nemen.

Vorig jaar is de gedragscode en de bijbehorende klachtenregeling nog geactualiseerd, onder meer op basis van gesprekken met vertrouwenspersonen, commissieleden en leden van het Lokaal Overleg, U-raad en Taskforce Diversiteit. Een van de aanpassingen is dat een klacht na onderzoek van een subcommissie van drie leden niet per se nog in de voltallige commissie besproken moet worden.

Jarenlang kwamen er overigens zeer weinig klachten binnen bij de commissie ongewenst gedrag. Het aantal neemt nu wel toe. In 2018 waren het er acht. In 2019 waren het er vier, waarvan drie in dat jaar nog niet waren afgerond. In de jaarverslagen beschrijft de UU kort en anoniem om wat van zaken het ging. Uit de beschrijvingen blijkt dat het om zeer diverse zaken gaat, uiteenlopend van discriminatie van stagelopende studenten tot onderling ruziënde docenten.

 

Advertentie