Instellingsaccreditatie stapje dichterbij
Iedere zes jaar staat de NVAO bij opleidingen op de stoep om de kwaliteit van het onderwijs te controleren. Die keuring kost veel tijd en moeite, klagen vooral universiteiten. De werkdruk is al zo hoog, kan het niet wat eenvoudiger?
Compromis
Al jaren proberen ze het papierwerk terug te dringen, maar een eerdere poging (met de invoering van de instellingstoets kwaliteitszorg) zette volgens de universiteiten nog geen zoden aan de dijk. Dus kwamen ze met een volgend plan: de zogeheten ‘instellingsaccreditatie’. In dit systeem keuren instellingen hun eigen opleidingen. De NVAO beoordeelt alleen of dat op een goede manier gebeurt.
Het vorige kabinet zette een experiment met instellingsaccreditatie in de steigers, maar met name regeringspartij VVD zag het niet zitten. Een compromis was het resultaat: drie universiteiten en drie hogescholen wilden hun onderwijs zelf laten keuren, maar de NVAO moest alsnog elke afzonderlijke opleiding op een paar punten controleren. De proef ging in september 2018 van start.
Werkdruk
Om meer inzicht te krijgen in die “ervaren regeldruk van kwaliteitszorg”, liet minister Van Engelshoven er een onderzoek naar uitvoeren. Vrijdag lichtte ze de Kamer in over de resultaten. Daaruit blijkt dat de werkdruk vooral het gevolg is van een opeenstapeling van regels. Medewerkers in het hoger onderwijs moeten niet alleen rekening houden met de formele kaders uit de wet, maar ook met de regels op instellings-, faculteits- en opleidingsniveau.
Verder hebben ze moeite met de open formuleringen in de wet- en regelgeving. “Het vraagt om zelfvertrouwen om daarbinnen de ruimte te nemen om kwaliteitszorg te organiseren die niet te belastend is”, aldus de minister. Maar juist aan dat zelfvertrouwen ontbreekt het, blijkt uit het rapport: “Ze trekken bij een accreditatie alles uit de kast. Het laat zien dat deze instellingen onvoldoende op de eigen visie en kwaliteit durven te vertrouwen.”
Bovendien zouden de ‘onvoorspelbaarheid’ van de NVAO-panels en de continue aanpassingen van de eisen bijdragen aan de ervaren regeldruk. De minister gaat met de onderwijskeurmeester in gesprek om te bekijken hoe de visitaties een voorspelbaarder karakter kunnen krijgen. Ook wil ze duidelijker maken hoe opleidingen tussen de regels door kunnen lezen.
Fijnmazig
Van Engelshoven heeft daarnaast een vergelijkend onderzoek laten doen naar de ervaringen met instellingsaccreditatie in het buitenland. Ook die resultaten presenteerde ze in haar brief. Een van de positieve effecten is volgens de minister dat instellingen zich meer ‘eigenaar’ voelen van de keuring. Dat is volgens haar “een betere waarborg van kwaliteit dan een fijnmazig geheel van extern opgelegde regels”.
Instellingsaccreditatie lijkt bovendien te helpen bij het terugdringen van de ervaren regeldruk, doordat de inspanningen als zinvoller worden ervaren. Maar feitelijk zal de werklast niet afnemen, integendeel: die kan volgens het rapport zelfs toenemen.
Ingrijpen
Er zijn ook risico’s. Hoe weet je zeker dat de deskundigen die de opleidingen beoordelen echt onafhankelijk zijn? Het is nog maar de vraag of de instellingsbesturen tijdig zullen ingrijpen als blijkt dat een opleiding tekortschiet. Ook bestaat de kans dat ze de kwaliteitszorg vooral op centraal niveau gaan organiseren, in plaats van op opleidingsniveau. Bovendien wordt het moelijker om gelijksoortige opleidingen van verschillende instellingen met elkaar te vergelijken.
“Kijkend naar de resultaten van de verkenning sta ik positief tegenover het introduceren van instellingsaccreditatie naast de bestaande vormen van accreditatie”, aldus Van Engelshoven. Om te voorkomen dat een commissie niet de vrijheid voelt om zich kritisch op te stellen of niet het achterste van de tong laat zien, is het volgens haar van belang dat er terugvalopties zijn. Ze verwacht halverwege 2020 met concrete plannen te komen, waarin ze ook rekening houdt met de risico’s.