Instellingskeuring: minister negeert kritiek Onderwijsraad
Wat een goede adviezen geeft de Onderwijsraad! Minister Bussemaker omarmt ze bijna allemaal. Ze houdt alleen vast aan haar omstreden experiment met de kwaliteitszorg in het hoger onderwijs.
Het recente advies van de Onderwijsraad moet minister Bussemaker rauw op het dak zijn gevallen. De raad keert zich radicaal tegen Bussemakers experiment met een zogeheten instellingsaccreditatie.
Van de minister mogen zes universiteiten en zes hogescholen de komende jaren meedoen aan een pilot waarin ze zelf de kwaliteit van hun opleidingen bewaken. Eens in de zes jaar wordt dan de hele onderwijsinstelling in één klap goedgekeurd (of afgekeurd) door accreditatieorganisatie NVAO.
“Dat staat haaks op wat wij adviseren”, zei voorzitter Henriëtte Maassen van den Brink in een interview. “Het onderwijs gaat nog eens ten onder aan pilotisering. Bovendien valt een dergelijk experiment onmogelijk te evalueren.”
Het is nu een maand later en minister Bussemaker stuurt de Tweede Kamer haar beleidsreactie. Ze lijkt de Onderwijsraad haast dood te knuffelen. Ze neemt vrijwel alle aanbevelingen ter harte. Ze prijst de raad voor zijn “scherpe, constructieve bijdrage aan het debat”.
Waar zijn ze het over eens? Er moet een kwaliteitscultuur komen en docenten moeten zich weer eigenaar van het onderwijs voelen. Het onderwijs moet weer meer vertrouwen krijgen. Studenten moeten zich bij hun opleiding betrokken voelen. Allemaal van belang.
En zelfs hierover zijn ze het eens: er moeten ook in de toekomst zesjaarlijkse keuringen van opleidingen zijn, waarin deskundigen hun licht laten schijnen op de kwaliteit van het onderwijs. “Dat is bij instellingsaccreditaties niet anders”, probeert minister Bussemaker haar critici aan het verstand te brengen.
“Ik begrijp dat velen ten onrechte aannemen dat alleen nog op instellingsniveau naar de kwaliteit van het onderwijs wordt gekeken”, schrijft ze aan de Tweede Kamer. “De kwaliteit van het onderwijs ontstaat echter in de collegezaal, tussen docent en student. Daar moet het bij elke vorm van kwaliteitszorg om gaan.”
Wat gaat er dan wél veranderen volgens haar? Enkele hogescholen en universiteiten krijgen bij wijze van experiment ruimte om de zesjaarlijkse visitaties zinvoller te maken. “Zo kan een instelling bijvoorbeeld focussen op datgene wat relevant en nodig is voor specifieke opleidingen die zij aanbiedt”, aldus de minister. “Dit kan door bijvoorbeeld peer review te organiseren met een buitenlandse opleiding waar zij zich aan wil spiegelen, dan wel een eigen vraagstuk te agenderen voor de visitatie.”
Als een onderwijsinstelling dit goed doet, krijgt ze erkenning van accreditatieorganisatie NVAO. Dus de opleidingskeuring blijft bestaan, onderstreept de minister, ook in het nieuwe systeem. Alleen mogen de instellingen die zelf organiseren.
Maar echt, afgezien van dit detail is ze het volkomen met de Onderwijsraad eens. Het instellingsbestuur mag bijvoorbeeld niet het ‘eigenaarschap’ van het onderwijs naar zich toe trekken: dat hoort bij docenten zelf te liggen. Ook moet er inderdaad iets gebeuren aan de bureaucratische rompslomp: alle toezichthouders van de overheid moeten beter samenwerken.
De minister en de Onderwijsraad? Eigenlijk zijn ze twee handen op één buik. Even afgezien van dat detail over de instellingsaccreditatie.